Bank en Industrie in Duitschland ^

DOOR

S. DE WOLFF. II.

Dat de ontwikkeling van de productiekrachten, en van ons, in laatste instantie, daardoor bepaald denken en doen in de huidige periode van het kapitalisme met reuzenschreden gaat, is reeds zoodanig tot eene gemeenplaats geworden, dat men aarzelt haar neer te schrijven.

En toch kan men er niet aan ontkomen deze „landlaufige" gedachte telkens weer uit te spreken, als men uitingen van 20 jaar geleden wederom onder de oogen krijgt. Het doet ons zoo vreemd aan in onzen tijd verklaringen van nog geen kwart eeuw her, te zien citeeren, die door de maatschappelijke ontwikkeling zoo grondig „ad absurdum" zijn gevoerd. En een typisch voorbeeld is wel een citaat uit het jaar 1890, uit een boek van Walther Lotz over: „Die Technik des Emissionsgeschafts" (bl. 60)2):

„Een der voornaamste Berlijnsche bankiers verklaarde mij eens, dat zijn beroep door het sociale vraagstuk, dat men anders als het gewichtigste in de maatschappelijke ontwikkeling beschouwt, niet wordt aangeraakt; de emissiebanken zijn in dit opzicht neutraal."

Thans, nog nauwlijks 20 jaar later, zou hij, die zoo iets zou durven beweren, met hoongelach worden beantwoord, waar toch de banken niet alleen wel ter dege met het sociale vraagstuk te maken hebben, maar zelfs wel verre van neutraal daar tegenover te staan in Duitschland het „Scharfmachertum" vertegenwoordigen. Zoo heeft ook in dit opzicht de dialectische ontwikkeling der maatschappij het „verstand" van dien bankier uit de jaren negentig tot „onzin" omgemunt.

Maar ook in een ander opzicht heeft de ontwikkeling zich dialectisch voltrokken, waar zij het bankwezen van dienaresse tot gebiedster heeft gemaakt, waar zij, zooals Riesser het noemt, de bank van „Madchen

•) Men zie de „Nieuwe Tijd" van Dec. 1910.

2) Geciteerd bij Reiner „Die Deutschen Groszbanken" Jena 1910, bl. 1.

19