DE REVUE DER SPORTEN.

843

verplaatst. Na deze ronde, toen ik naar mijn hoek ging, sprak ik tot Brady en Delaney:

— Ik kan hem vast en zeker omver krijgen!

Er ontstond een paniek in mijn hoekje, al mijn helpers smeekten en bezwoeren me voorzichtig te zijn.

— Je zei nog wel, dat je er den tijd voor zou nemen, zeiden ze. Waarom zou je iets onnoodig riskeeren?

— Goed dan, antwoordde ik, om ze op hun gemak te brengen; doch ik zal hem in de volgende ronde in elk geval één goeden stoot geven.

Tot dusverre had Sullivan me niet geraakt: hieronder zijn niet begrepen de opstoppers en klappen, die hij me met de oogen gaf. Het was mijn voornemen in het begin van de derde ronde hem den eersten klap toe te brengen en ik begreep, dat dit een stevige moest zijn. Indien de eerste slag hem niet deerde zou hij alle respect voor mijn behendigheid in het stooten verliezen.

De neus gebroken.

Aldus, met voorbedachten rade, gaf ik hem gelegenheid me wederom in een hoek te duwen.

Doch ditmaal was ik heusch niet van plan voor den razenden Roland op zij te gaan, ofschoon ik met schijnbewegingen deed gelooven, dat het een herhaling was van de vroegere terugtochten. Toen we daar aan het schermutselen waren was het alsof hij boven op me zou springen. Ik keek, zooals ik te voren had gedaan, naar links en naar rechts, als wilde ik een gaatje zoeken om te ontsnappen. Zijn oogen volgden de mijne en denkende, dat ik opnieuw op den loop zou gaan, nam hij zich vast voor zulks te beletten.

Dezen eenen keer sloeg hij zich niet op de dij met zijn linkerhand, doch zijn rechter was reeds gereed voor den slag, toen hij nog meer opdrong. Op het moment echter, waarop hij zich in positie zette om den zwaren stoot toe te brengen, was ik hem voor. Ik zette al mijn kracht achter mijn linkerhand, die bliksemsnel naar zijn gezicht ging. Zijn hoofd flapte achterover: ik deed er nog een paar ferme slagen op volgen en drong hem over den ring naar zijn eigen hoek Toen de bel ging bleek, dat zijn neus gebroken was.

Slagen, die men nooit had gezien.

Het was alsof de toeschouwers verstijfd waren van schrik. Doch daarna stond men op de stoelen, zwaaide met jassen of wierp ze in de lucht. Op de Mississippi-rivier moeten ze het kabaal gehoord hebben.

Het tumult maakte Sullivan nog meer vastbesloten er een eind aan te maken. Hij kwam in de vierde ronde uit zijn hoek als een brieschende leeuw. Hij keek nog woedender dan te voren en zijn neus bloedde sterk. Ik was er op dat moment zeker van, dat ik hem te pakken zou krijgen, doch ik overlegde bij me zelf, dat ik beter langzaam en voorzichtig, dan onberaden te werk kon gaan.

Van dat oogenblik begon ik dingen te demonstreeren, welke de toeschouwers nog nooit te voren gezien hadden. Tenminste, dat maakte ik op uit de manier, waarop ze er na de match

over spraken. Ik wilde een linksche op den neus plaatsen, vervolgens een hoek in z'n maag, een hoek op de kaak — een groote afwisseling van slagen, die ik paarde aan buitengewoon snel voet-' werk en zijwaartsche bewegingen. Het publiek geraakte in extase en werd zelfs een beetje beduusd. Precies als Sullivan. Dat wil zeggen beduusd, want in extase was hij zeker niet. • In de twaalfde ronde gingen we in den clinch en toen de kamprechter: Ophouden! riep, liet ik mijn armen zakken, toen Sullivan plotseling een hevige rechtsche swing liet gaan. Ik kon dien nauwelijks ontwijken en ik kreeg er nog een slag van op mijn kruin.

Iemand tusschen de toeschouwers schreeuwde: foul! Doch ik lachte kalm en schudde het hoofd, alsof ik zeggen wilde: laten we dat niet tellen!

De acht ronden, die daar op volgden, vertoonden het bekende beeld van den woedenden stier en den toreador.

Sullivan maakte de krankzinnigste rennen en zwaaide daarbij op zonderlinge wijze met zijn armen. Slechts zelden troffen ze me, maar er zat kracht achter. Wat mij betreft, ik maakte van alle trucs van mijn boksrepertoire gebruik. Dit was in die dagen nieuw en de variatie, die er in zat, imponeerde de menigte in de zaal. Toen bemerkte ik, dat hij begon te hijgen en dat zijn bewegingen langzamer werden.

Toen ik de twintigste ronde inging, scheen het alsof er nog tien of vijftien robbertjes zouden volgen. Ik ging oogenblikkelijk recht op hem af, maakte een schijnbeweging met mijn linkerarm, zoo snel mogelijk gevolgd door een linkschen hoek op de kaak, een slag, die vrij stevig aankwam. Ik zag tenminste zijn oogen rollen. Sneller dan ik het hier vertellen kan, deed zich de beroemde kans voor, de kans, die ik had (en voorbij liet gaan) in den match tegen Peter Jackson en de kans, die Firpo had, toen Dempsey hulpeloos voor hem stond en die ook hij voorbij liet gaan.

De slotscène.

Ditmaal liet ik haar niet passeeren. Ik verzamelde al de reservekracht, welke ik nog had en wendde die ten volle en onverbiddelijk aan. Het was alsof een dynamietontlading mijn hand deed uitschieten. Sullivan stond op zijn voeten te draaien en wankelde. Ik zette mij even in positie en een formidabele slag van mijn rechtervuist kwam op zijn kaak terecht. Hulpeloos stortte hij voorover op den grond en rolde toen op zijn rug. De scheidsrechter, zijn helpers en de mijnen tilden hem op en zetten hem op zijn stoel.

Het publiek was wild!

Toen Sullivan op de planken terechtkwam, sprongen en schreeuwden de paar supporters, die aan mijn kant stonden; de groote massa evenwel hield zich muisstil. Ze klemden de tanden op elkaar en hoopten, dat hun kampioen zou opstaan. Toen de laatste tel geteld en alle hoop vergeefs was, toen kwam de donder van het enthousiasme: het was het geweld, waarmede de Niagara over de klippen holderdeboldert. Het was een wild tooneel, het wildste, dat ik ooit gezien heb. Hoeden, jassen, wandelstokken, gordels, ja, bloemen afkomstig uit

knoopsgaten, vlogen de lucht in en een groot deel kwam op het podium terecht. Ik heb wel eens gedacht welk een groote uitdragerij ik met die massa kleedingstukken in Baxterstreet had kunnen openen. (Baxterstreet, een straat in New-York, bekend om haar honderden uitdragerijen. — Red.)

De waarheid omtrent Sullivan.

Het tumult duurde nog steeds voort. Onder andere omstandigheden zou ik me trotsch gevoeld hebben en de zaal zou voor mijn oogen gedraaid hebben. Doch vlak na den knock-out waren mijn gedachten bij het lichaam van Sullivan, dat de vloer bedekte.

De menigte dweepte nu met mij en het maakte werkelijk indruk op me. Doch een droeve, want al die menschen, die nu zoo te keer gingen, waren het niet dezelfde duizendtallen, die Sullivan bij zijn entrée hadden toegejuicht. En waren ze hun kampioen nu niet afgevallen, nu hij daar roerloos öp de planken lag?

Ik wil waarheid ten opzichte van Sullivan, die zoolang als wereldkampioen geregeerd heeft. Het is eerlijk te verklaren, dat de Sullivan, tegen wien ik dien avond kampte, niet dezelfde Sullivan was, dien ik gezien en bewonderd had in San Francisco, toen hij tegen Paddy Ryan bokste.

Hij was toen zes en twintig en in zijn beste conditie. Sullivan was evenwel een man geweest, die in zijn dagelijksch leven niet al te nauwkeurig was en die te veel misbruik had gemaakt van de geneugten, die zoo'n kampioenschap meebrengt. Hij had te veel van de voor boksers verboden vruchten geplukt. Ik sloeg hem, toen hij op de retour geraakte en zoo gaat het met alle kampioenen.

Het is een harde waarheid, die uit de lijst van alle verslagen kampioenen van vroeger spreekt. Zooals ik Sullivan er onder kreeg, toen hij op z'n retour was, zoo kreeg Jeffries — Fitzsimmons, zoo kreeg Johnson — Jeffries, en Dempsey — Willard. En zoo zal ook eens de tijd voor Dempsey komen, dat hij moet gaan.

Wat met alle sport het geval is, doet zich ook voor bij de bokssport. Een kampioen gaat éénmaal te veel in den ring en dat. beteekent zijn. einde.