76

KINDERSPELEN.

Mijn ouderlijk huis ligt aan den rand eener afgelegen buurtschap en daarachter zijn uitgestrekte heidevelden, slechts hier en daar afgebroken door een dagloonersplaatsje of de eenzame hoeve van een veldboer, die voor een halve eeuw nog schapen hield. Toen de marken verdeeld waren, moesten de schapen verdwijnen, en sinds zijn de dennen gekomen, vrijwillig opgeslagen of opzettelijk aangeplant in breede singels langs de heiwegen of als bosschen. Zoo is het daar een mooi, plechtig landschap geworden. Daar heb ik de dennen gekend van mijn vroegste jeugd af.

Hoe heerlijk konden we daar spelen in de onbezorgde kinderjaren. We zochten er „harsmannetjes" (harsbuilen) en gebruikten die 's avonds, in een bakje met zand gezet, als kaarsjes bij ons huisjesspelen- Hoe siste en knetterde het en wat gaf het een dikken, grijzen rook! In de zandgroeven hadden we ons huis en we bakten er koekjes van wit zand en water in blikken vormpjes. Met boog en pijlen vervolgden we elkaar door bosch en heide, als we op een mooien dag jager of roover speelden. Op mooie Zondagen in het vroege voorjaar liepen we achter grootere jongens aan, die zich vermaakten met het barbaarsche „katekerjagen". Ze vervolgden n.1. een eekhorentje (kateker) door singels en boschjes van jonge dennen, al schuddend, als het beestje even wilde uitrusten, om het naar beneden te doen vallen; het arme diertje werd al matter in zijn vaart, al onzekerder in zijn sprong, tot het uitgeput in handen der ruwe bengels viel. In denzelfden tijd was het, dat onze knecht ons wel eens meenam, als hij in een zandwal onder de dennen een konijnenhol uitgroef en wij de bibberende kleintjes als buit mochten meevoeren. Op den Zaterdag vóór Palmzondag zochten we op de hei een mooi dennetje uit, om den top met vijf of zes takken rondom de hoofdscheut uit te snijden voor een „palmpaasch", dien we met behulp van onze meid optuigden en versierden.

De zalige tijd der kinderspelen ging voorbij, al te ras, en al meer tijd nam de studie in beslag. Toen heb ik in mijn dennenland heel wat lessen geleerd. Daar zat ik op een lenteavond aan den kant van een heipoel in de luwte der suizende dennen mijn aardrijkskunde (een geliefd vak) na te lezen; die poel werd voor mij een bergmeer en die zandwal met dennen een bergwoud. In een mooi dennenlaantje bestudeerde ik op een zomermorgen in de vroegte uit Ganot de leer van het licht, terwijl het zonnespectrum, waarvan ik las, zichtbaar was in 't bedauwde spinrag, dat ^ er glinsterde op de dennentakken. Onder een dennensingel op 't geelgroene mos gezeten las ik op een stillen herfstdag van het leven der spinnen, terwijl in mijn onmiddellijke nabijheid de kruisspin haar architectonisch web uitspande tusschen twee dennetjes.