834

DE EVOLUTIE VAN HET HEELAL.

de sterrebeelden reeds van ouds met verwondering aangestaard waren. Om de zon, die als heerscheres, als bron van licht en warmte in het midden troont, cirkelen al deze planeten ieder in haar eigen baan, en de aarde neemt noch door grootte, noch door plaats een bijzondere rang in. Wierp deze nieuwe leer reeds alle oude voorstellingen omtrent de plaats van de mensch in de wereld omver: het onderscheid tusschen de groote wereld en de kleine aarde werd nog reusachtiger, toen in de 18de en de 19de eeuw de wereld der vaste sterren werd doorvorscht, en men daarin millioenen zonnen erkende, over een eindelooze ruimte uitgespreid. Wat beteekende in zulk een heelal de schepping of de ondergang van de aarde ? Minder dan dat een zandkorrel bij een berg gevoegd of er afgenomen werd.

Een beangstigend gevoel van onbeduidendheid mag nu en dan uit dit groote wereldinzicht opgekomen zijn — op den duur heeft het toch in andere richting gewerkt. De wetenschap had eenige vaste wetten leeren kennen, waaraan alle bewegingen in het heelal onderworpen waren; daaruit groeide een sterk gevoel, dat alles in de natuur door vaste wetten beheerscht werd. En daardoor kregen de oude vragen naar ontstaan en ondergang der wereld een geheel nieuw aspekt. Zij werden nu wetenschappelijke problemen, wier oplossing in het geheel van de nieuwe natuurkennis gezocht werd. De aarde is een deel van het zonnestelsel; en al wat haar betreft is slechts een onderdeel van dit systeem, dat zelf weer een deel van het heelal is. Kan men met behulp van de natuurwetten, die in het heelal heerschen, iets over ontstaan en einde van het zonnestelsel zeggen?

Een eerste antwoord op deze vragen, de eerste wetenschappelijke kosmogonie, werd in de 18de eeuw gegeven door de bekende neveltheorie van Kant en L a p 1 a c e. Zij namen aan, dat de materie van het zonnestelsel oorspronkelijk een reusachtig uitgestrekte, ijle, heete nevel of gasmassa vormde, die om een as wentelde. Door de warmteuitstraling koelde de nevel af, kromp in, ging sneller wentelen en werd daardoor steeds meer afgeplat. Eindelijk scheidden zich de snelst draaiende buitenste deelen als een ring af, die zich ten slotte tot een kleine bol samentrok, waaruit door verdere verdichting een planeet werd. Dit proces van afscheiding der buitenste deelen herhaalde zich zoo dikwijls, als er planeten om de zon loopen, terwijl de centrale hoofdmassa als langzaam wentelende lichtende zonnebol overbleef.

Het is niet verwonderlijk, dat deze neveltheorie in de volgende eeuw een groot aanzien genoot. Niet alleen, dat zij de ordening van het zonnestelsel ongedwongen verklaarde: zij gaf ook een voorgeschiedenis van de aardbol, waaraan in de 19de eeuw de geologie kon aanknoopen, de opvatting van een oorspronkelijk gloeiende, later steeds meer afgekoelde aarde. En zij heeft de grondgedachte geleverd, waaraan, zij het ook met allerlei wijzigingen, in de 19de