816

luther's huwelijk en huiselijk leven.

verstond ook de kunst van componeeren. Hij roemt dit bijzonder in de muziek, dat zij den duivel met de droevige gedachten, die hij de menschen influistert, verdrijft en dat ze de menschen vriendelijker stemt en ze tot hooger peil opheft. Het hart wordt, zoo zegt hij, door de muziek als 't ware bevredigd, verkwikt en verfrischt. Hij wees op het groote wonder Gods, dat de lucht door een geringe beweging van tong en keel, zooals de ziel en het gemoed het bestuurt, zulke krachtige, forsche en liefelijke tonen voortbrengen kan en dat zulk eene heerlijke verscheidenheid van stemmen en talen bestaat onder de millioenen menschen en dat zelfs ook de vogels in allerlei toonaard en met zoo verschillend geluid zingen en kwinkeleeren.

Het voornaamste en beste middel overigens tot ontspanning en opfrissching bleef voor Luther altijd de omgang en het gezellig 'verkeer met anderen, met vrouw en kind, met vrienden, met deri naaste in het algemeen. Dat ondervond hij zelf en hij was ook gewoon, droefgeestige menschen, die raad bij hem zochten, aan te raden, om uit hun eenzaamheid en afzondering uit te gaan en zich wat te verzetten, door met anderen te spreken. Ook daarin zag hij een bestel van goddelijke wijsheid en liefde. Luther wees vaak op een vriendelijk gesprek en een goed en vroolijk lied als wapenen tegen booze en treurige gedachten.

Om lichamelijk genot bekommerde Luther zich weinig en van overdreven zorg voor de gezondheid was hij wars, ook al hield hij vast aan zijne christelijke vrijheid en wilde hij niets weten van de angstvalligheid en de vermeende heiligheid der monniken. Eenvoudige en degelijke kost was hem altijd voldoende en dagen lang kon hij spijs en drank door de drukte van het werk haast geheel vergeten. Zijne vrienden verwonderden er zich over, dat een zoo forsch gebouwd lichaam met zoo matige voeding toe kon en ook van de hem vijandige tijdgenooten heeft nooit één het gewaagd, hem te verwijten, dat hij den ernst, waarmee hij tegen het eten en drinken van de Duitschers ijverde, in zijn eigen handelwijze verloochende. Maar zijne christelijke vrijheid bleef hij handhaven, 's Avonds kon hij aan tafel tot zijne studenten zeggen: „gij, jonge lui, ge moet onzen keurvorst en mij, ouden man, een njkelijken dronk ten goede houden, wij moeten onze peluw en kussen in het kannetje zoeken." Ook bij het gezellig en vroolijk samenzijn met vrienden ontbrak een goed glas wijn niet. Ja, tot een vreugdedronk kon hij soms wel uitnoodigen, wanneer hij slechte tijding vernam: want daartegen hielp niets beter dan een krachtig Onze Vader en goedsmoeds te zijn.

Zijn lichaam behield lang zijne eigenaardige fiere houding, het hoofd opgericht en het gelaat opgeheven. De trekken van zijn gelaat spraken in latere jaren nog meer dan vroeger, vooral om den mond van doorgestaan leed en van doorworstelden strijd en lijden, maar 'ook van onder dat alles gebleven veerkracht en geestkracht.