— 68 —

Rex Zwendiboldus olim donaverat, item Montem Littoris, villam Geleila, Baerle, Spriindelheim etcetera, cum omni jure, aquagio pedagio, alto, basso, prout ipsa fundatrix et ejus parentes illa tenuerunt. etc. etc.

Over deze documenta imperialia, zooals Stuben ze noemt, merk ik het volgende op :

Vooraf mag ik als bekend veronderstellen, dat de „Fundatio Thorensis", zooals deze in zijn geheel is weergegeven bij Knippenberg „Historia Ecclesiastica Ducatus Geldriae" pag. 58 een verdicht stuk is en gemaakt is pour besoin de la cause. Voor een deskundige in het lezen van acten en diplomata uit dien tijd, moet dit direct reeds uit de redactie van den stichtingsbrief opvallen, maar afgezien daarvan komen er anachronismen in voor, die later achterhaald zijn. Gelijk gezegd, volgt ook in bovengenoemde copia deze fundatio na de gememoreerde documenta imperialia.

Nu valt het direct op, dat al hetgeen in de „documenta" is vastgelegd, in den zoogenaamden stichtingsbrief herhaald wordt. Wat natuurlijk een reden moet hebben, temeer, daar nergens gezegd wordt, waar deze documenta te vinden zijn. Vooralsnog zijn deze derhalve niet als documenta te accepteeren, maar veeleer als gratuite beweringen, die met de feiten, welke betrekkelijk Thorn's stichtingsgeschiedenis bekend zijn, correspondeeren, althans daarmede niet in strijd zijn. Want Keizer Otto werd in 962 te Rome als Keizer gekroond en Graaf Ansfrid keerde daarvandaan naar zijne lage landen terug en stichtte volgens Thietmarus „Abbatiam, quae dicitur Torna de hereditate propria, in qua filiam suam abbatissam, plurimarum devotarum sanctimonialium matrem, assensu pontificis, constituit." Deze Ansfried bracht derhalve uit Rome, waar hij , voor de kroningsplechtigheid geweest was, het pauselijk verlof mede om de gewenschte abdij te stichten en niets is derhalve eenvoudiger, dan dat hij van zijne eigen goederen (propria hereditas) zooveel afzonderde, dat de stichting levensvatbaarheid kon krijgen. De stichting