— 49 —

„vreemden", dan het vasthouden aan- en het blijven volgen van oude gewoonten, gebruiken enz.

En waar ieder in den lande graag naar Limburg komt, omdat het daar zoo gemoedelijk is, zou het zonde en jammer zijn, dat van het eigenaardige iets verloren ging door den omgang met kouder-aangelegden.

juist die kouder-aangelegden moeten wij trachten te ontdooien, tot ons te trekken, opdat Limburg blijve „het Limburg", waarop wij ons met trots beroepen, als ons wordt gevraagd waar wij geboren zijn.

Tot slot eene ontboezeming die ik weergeef, zooals ze me uit de pen vloeit, zonder welke pretentie ook; alleen om de beteekenis ervan:

Zoeëlang z'in Venlo zegge „schoen" En dat juus in de gooien toen — Zoelang dao 't Boeregild besteit En Vlujas door de straote geit — Mit Sintermerte z'onder et zinge Permantig euver 't kerske springe — Me nao Genuuse kermis trek 'n Bottram it van roggewek — Zoelang me nao et ald gebroek Mit vastelaovend juug de foek — Zoelang zal Venlo, waat z'ouk schrieve Ein echte Limburgsche stad waal blieve. Halt taal, gebroeëk en aard in stand : En Limburg blief „oos eige land !!"

Sittard, Juni 1923.

JOS. VAN WESSEM, SR.