14

DERDE TAFEREEL.

De kerk vervalt, wordt hersteld door Dr. Cuypers.

De tand des tijds, nooit rustend, blijft aan 't knagen

En sloopt door langen duur, de pijlers van 't gewelf,

De kerk komt in verval, wat helpt weemoedig klagen ?

Hier past het mannenwoord „bidt God en helpt U zelf" !

Heer Pinckers durft het aan, het wrakke te herbouwen

Van 't grijze monument, van 't overoud juweel.

't Verval was al te erg, 't deed leed het zóó t' aanschouwen

Hij neemt den bedelstaf, maar geeft eerst zelf zijn deel.

En klein en groot, ze steunen trouw den Herder,

Een ieder brengt een steen; men pleegt een man te raad,

Wiens naam dit tijdperk siert en vele tijden verder:

Men roept een Cuijpers op, een kunst'naar van de daad.

En Cuijpers treedt ook hier in dienst van 't ware schoone,

De jaren hind'ren niet aan d'altoos vluggen geest,

Hij zoekt geen menschendank, maar eerst dat God hem loone,

Dit is zijn wil, zijn zin, zijn bede steeds geweest.

Toch past het ons zijn arbeid luid te roemen,

Te prijzen als een schoon, een noodig Christelijk werk.

Brengt hem een lauwerkrans, een tuil van frissche bloemen

Gegaard op Asselt's hof, op d'eigen grond der kerk,

Dat zij des meesters loon voor 't hoog gespannen streven,

Een passend zinnebeeld, een rechte burgerkroon,

En Asselt zal in 't eind den Doctor laten leven,

Hem eeren als een vriend, als Roermond's grooten zoon.

A. F. VAN BEURDEN.