— 18 —

Peel bij Hazenhut en Kraaienhut werden kerkenhuizen gebouwd.

Aan de Smakt stond het bij Bracksche Jen, waarbij een ander huis lag, de Kanunnik genaamd, waarin een -Kanunnik zou gewoond hebben, om de vervolgingswille gevlucht. Dit huis verdween door den spoorweg, terwijl het kerkehuis omstreeks 1880 door brand vernield, weer opgebouwd is.

Het oude kerkenhuis had een stroodak, was groot en hol, had ramen met kleine in lood gevatte ruitjes. Hoe moet het den katholieken van Vierlingsbeek, Holthees en Maashees te moede geweest zijn, als ze bij wintertijd en onweer langs hunne gesloten tempels naar het eenvoudige huis over de beek trokken.

Dit feit deed mij jaren geleden aan rector P. Ch. J. Cremers een gedicht wijden, waarin aan die rijden herinnerd werd. Wij laten het hier volgen :

De Smackter Kapel.

Langs beemd en bosch en wei en frissche weel'ge oorden, Langs dennenboom en eischt vloeit zachtkens voort de beek ; De kolkjes warlen zacht langs rijk ombloeide boorden, In 't oude Vrijkwrartier van Limburgs heidestreek.

Vlug, vroolijk kleppert hier, door 't paarlend nat gedreven Het rustloos molenrad, snel draaiend in den vliet; De nachtegaal schalt hier in lommerrijke dreven Zijn hemelklanken uit met een bekoorlijk lied.

Bij deze frissche beek, in 't loover schier verborgen Ligt aan de Smackter grens, een grijze bidkapel, Die in vervolgingstijd, in 't nijpen van de zorgen, Der vadren toevlucht was, hier biddend om herstel.

Herstel van 't oud geloof, in volle kracht en luister Dat grimmige euvelmoed verguisd had en vertrêen Hier vroeg men 's Heeren hulp tot slaking van den kluister, Die 't volk te lang weerhield van altaar en gebêen,