91

het Maasdal en die van de Meijerij kwamen weinig met elkander in aanraking. Zij werden door afzonderlijke vorsten en heeren bestuurd. De heeren van Cuyk en die van Brabant waren geheel op zichzelf staande heerschers. Die van Cuyk hadden een gedeelte van hun gebied, Boxmeer zelfs, aan een ander overgedragen, waardoor dit tot in den Franschen tijd als eigen landje bleef bestaan.

De Brabantsche hertog aan den overkant der Peel had zijn gebied in verschillende stukken gesplitst en dit weer uitgeleend aan zijn vasallen, als de heeren van Ravestein, de Duitsche ridders te Gemert, de heeren van Helmond, die van Deurne.

De grens van het rijkje van den Brabantschen Hertog en van de heeren van Cuyk en Boxmeer lag van het Noorden naar het Zuiden gaande in de Peel.

Maar niemand wist die scheiding precies liggen, want de plaatsen, waar die ongeveer in het midden liep, waren ontoegankelijk.

De groote heeren hadden aan die Peel niets, daarom gaven zij ze in gebruik aan hunne onderdanen. De grenzen der gemeenten aan de Maas gelegen en die in de Meijerij werden nu doorgetrokken en verlengd, zoo goed mogelijk de Peel in tot de moeilijk te bepalen middengrens.

Over eigendom, dien men ongestoord bezit, wordt als het niet veel waarde heeft, weinig gedacht; men gebruikt hem en daarmede uit. Maar heeft men een buurman, dien men er een stuk van in ziet nemen, dan ontwaakt de eigenaarstrots en gaat men tot handhaving zijner rechten over. Zoo ging het ook in de Peel. Toen deze nog algemeen onverdeeld bezit was, groef en dolf men maar toe. Toen echter iedere gemeente haar deel gekregen had, begon de ruzie en het procesvoeren. In den ouden tijd duurden de processen nog veel langer dan thans, omdat het recht duisterder en vager omschreven was. En tot onze beschaming moeten wij zeggen, dat thans in onze eeuw van vliegen en jagen de Peelruzie nog niet aan een eind is, maar dat er over een stuk van bijna 500 hectaren, dus geen peul-