- 111 —

waar in de meer vruchtbare lagere slenk genoeg voedsel te vinden was.

Toen hij daar zoo stil stond, zag hij een paar kemphaantjes op een vlak open plekje met opgezette ringkragen in vollen ijver tegen elkaar opdansen en allerlei grappige sprongen maken. Zij hadden hem niet gezien.

Dat zijn Marie en Hannes op den derden dag der Rooysche kermis, dacht hij.

Hij moest zelf hardop lachen om zijn dolle fantasie.

De kemphaantjes hoorden en zagen hem, en waren als met één slag verdwenen.

Toen hij tegen het einde van den dag zijn schapen in de schaapskooi gesloten had, besloot hij den volgenden dag den boer zijn Venraysche reis mede te deelen, daar deze enkele verkochte schapen af zou komen halen.

Zoo gezegd zoo gedaan. De boer lachte met het plan van Hannes, die gerust kon gaan, want daar zat toch „geen trouwvleisch" aan Hannes, dacht hij.

Toen de gewichtige derde dag van de Rooysche kermis gekomen was, de klokken van den hoogen toren het feest ingeluid hadden, overal de vedel gehoord werd, trok Hannes van Melis op zijn Paaschbest uitgedoscht naar Oostrum en haalde Marie af, net zoo goed als de andere boerenjongens dat deden; alleen was hij wat schuchterder, linkscher, wat minder op zijn gemak, maar voor Marie was hij dezelfde goeie, stevige bluts, die haar beschermd had tegen ieder, zelfs tegen den meester, toen deze haar met de handplak tuchtigde en Hannes hem het strafwerktuig ontwrong en er mede wegliep. Toen hij den volgenden dag met den stok kreeg, gaf hij geen kik.

Uit vroeger dagen, Oude Sagen!

DE AUVERMENKES VAN WÈVERSE.

Toen Hannes al van school thuis gekomen was en er plannen bestonden om van hem een scheper te maken, moest hij naar een der huizen van Weverslo, om daar ge-