— 114 —

waar ze van daan kwamen, maar voor de anderen was het hekserij, tooverij en wat niet al. Maar de zeis en zichten sneden goed, de spade en de riek stonden best naar de hand en ten slotte zei vader in den schoorsteen, als de kinderen, „Danke Sinterklaos" en gebruikte al de werktuigen met ijver.

Hannes dacht aan het ivoren stokje, dat hij nog niet eens gebruikt had. Wat zou dat wel kunnen bijbrengen, als hij daar eens mede ging kloppen.

Maar langzamerhand werd Hannes grooter, groeide stevig op en dat vreemde beeld uit jonger jaren vergroeide eenigszins en vervaagde.

Hij had nu wel wat anders bij te houden. Hij zon op Marie van Grat van Nilles en prakkezeerde. De boer zei, dat het Hannes in het „huit" geslagen was, alleen werd hij weer den „alde", als hij op Oostrum aantrok. Dan werd hij rap.

Marie was volgens afspraak naar haar „eum", den Franschen schaapsdrijver, op de Meldersche kermis gekomen, 't Was een broer van haar overleden moeder, die in goeden doen was en nog al aan zijne familie hechtte. Hannes was ook uitgenoodigd. 't Was er goed, de gekookte schink of ham was niet van de tafel, groote goudgele sneden mik moesten er bij gegeten worden en de „middag" was uitstekend. Ze bezochten de twee herbergen en de twee kraampjes en gingen toen vroeg naar het verblijf van Hannes in de Peel; hij liet zijn hut, zijn kist, zijn land, de schaapskooi en de schapen zien en had het hart van den „eum" stormenderhand veroverd.

De kist met de daalders trok Marie meer aan. Toen Hannes zijn toekomstige 's avonds met de kar van „eum" terugbracht, kreeg hij van haar verschillende merkwaardige zaken te hooren. Marie wilde naar de Peel, ook spoedig trouwen, maar een huis hebben. Hannes moest zelf schaapsboer worden en een eigen „klocht" schapen hebben. Wat kon Hannes anders doen, om niet alles te verliezen, dan maar toestemmen en de zaak probeeren. De boer, dien hij er over sprak, zei kort: „bouwen en trouwen".