LEVENSBEKIGT VAN mr. johan meerman. Jl"

naderhand ftelde hij in gefchrifte eene Deductie van de Vroedfchap der ftad Lcyden. Zij werd door den Heer Raadpenfionaris van de spiegel vooraf gelezen en goedgekeurd, ook ter drukperfe gebragt, maar kon, ■wegens den bekenden loop der zaken, toen niet alge- , meen gemaakt worden en ter kennisf'e van elk komen.

Onaangezien de giïevendfte onaangenaamheden en de fchandelijkfte beleedigingen, die hem, nevens eene menigte der braaffte mannen, na de omwenteling in den aanvang des jaars 1795, door fnoodaards aangedaan werden, verliet hem immermeer even weinig de rust van een goed geweten, als de beoefening der letteren, of ook de lust tot het doen van eene meer dan driejarige rsize naar de Noordfche landen. Reeds in de jaren 1783 en 1784 had hij in het licht doen komen de twee eerfte Deelen zijner Gefchiedenis van Graaf willem van Bolland, Roomsch-Koning. Het onderzoek der oude Hollandfche iHistorie had hem bij dit tijdperk doen blijven ftilftaan, cn aangefpoord het leven van dien Vorst, belangrijk zoo wel voor de Nederlandfche als Hoogduitfche gefchiedenisfen, meer opzettelijk uit te werken, vooral omdat dit alom het tijdvak van een veranderd Staatsregt in Europa geworden was. Tot het fchrijven van dit gewigtig werk nam hij, behalve zijne uitgebreide Bibliotheek, ook die v£ai den Hecre Griffier fagel , alsmede de Hoogduitfche Boekerije van Z. D. Hoogheid den Prins Erf- Stadhouder , met aanhoudende opmerkzaamheid te baat. Het gebruik van al die boeken ftelde hem in ftaat, om in eenen vrij korten tijd de eigenlijke historie van Koning "willem in gereedheid te brengen. De Göttingfche Bibliotheek verfchafte hem daarenboven de noodige affchriftcn van eenige plaatfen uit minbekende lebrijvers, en ook fommige oude gedenkftukken, hiertoe betrekkelijk. Men rekende dit Werk, waarbij eenige platen van oude zegels en fchriften gevoegd zijn, in Duitschland zoo belangrijk , dat het in het Hoogduitse» vertaald werd. De Voorrede, ia bet eerfte Deel geplaatst, is zoo edel en uitmuntend, als eenvoudig en overeenkomftig met de geaardheid van den Schrijver. Het liep aan tot het jaar 1797, eer het derde en de twee volgende Deelen te voorfchijn kwamen. Zij betreffen den toeftand van Dintschland en Holland, gedurende de regering van dien Vorst, en bevatten eene verzameling van oude gedenkftukken, tot dien tijd beboorende. Deze Deelen hadden den Schrijver veel tijds meng. 1817. no. 2. F e»