i4ö nog iets naders over marcus XI: 13b,

denkbeeld , waartoe het verhaal der Evangelisten "likt alleen ge ene de mirnte aanleiding geeft, maar hetgeen ook vreemd en gedrongen is; geen bewijs is er, maar alleen een vermoeden van den Brieffchrijver, voor eenen eigenaar van een' boom, die aan den weg ftond, en waar is, zelfs, het geringfte (Jndice) aanduidingsteeken, dat alsdan dien eigenaar, alzoo aan den Zaligmaker bekend zoude geweest zijn?

Wanneer men het verhaal eenvoudig, zoo als het voorkomt bij mattheus en marcus, aanneemt, zal er zulk eene verdediging van het gedrag van den Zaligmaker niet noodig zijn; terwijl de omftandigheden, waarin Hij, met opzigt tot de Joodfche natie, thans verkeerde, deze zijne handelwijze in het regte licht plaatfen.

Onze Heer verkeerde in de laatfle dagen van zijn leven onder een ongeloovig en boos volk; bij alle bewijzen van zijne waardigheid en grootheid, bleven zij onbekeerlljk; zijne Hatelijke intrede binnen Jeruzalem, zijn heilige ijver in de tempelzuivering, maakten den ■vereischten indruk niet, Jezus christus gevoelt zijne waarde en grootheid, laat zich de hulde, zelfs van kinderen welgevallen, beftraft het ongeloof, ontwijkt deszelfs lagen, neemt zijn nachtverblijf te Bethanië, maar de gedachte aan de boosheid en het ongeluk van zijn volk verlaat hem nimmer; hetgeen wat hij door woorden niet kan uitwerken, wil Hij, naar de gewoonte der Oosterfche Profeten, door handelingen, door zinnebeelden leeren; een bladrijke boom aan den weg trekt zijne aandacht — de mensch jezus hongerde, maar zijne fpijze was nog meer den wille van

zijnen Vader te doen; de boom droeg geene

vracht; deze is hem het beeld van zijne natie;

zij kan niet (taande blijven; de verdorde boom is er dan het voorteeken van, en de uitkomst h eft zijne voorfpelling bevestigd, tot waarfchuwing van het ongeloof en tot fterking van het geloof zijner vereerders.

Zoo is dit bedrijf van den Zaligmaker leerzaam, zoo waardig aan zijn' perfoon en zijne beftemming. IJdele vertooning en praalzucht in den Godsdienst, zonder inwendige Godsdienftigheid1 des harten, zonder wezenlijke vruchtbaarheid, "is des te meer flrafbaar.

Ziedaar dan dit geval, juist overeenkomftig de hooge ^aardigheid van jezus, ook overeenkomftig zijne leer: ieder boom die geene goede vrucht voortbrengt wordr

uit-