zoogenoemde deugdverbond in duitschxand. 21*$

den zich daarentegen onderling, om hunne Burgerpligten gemoedelijk te vervullen, en diegene, die zulks niet deden, ja hunne Burgerpligten zelfs grovelijk fchonden, uit te fluiten, en des noods zelfs'bij de Staatsbeambten, tot welke zulks behoorde, aan te klagen» Dit openbare, met daadzaken ondersteunde, aanklagen verfchilt immers grootelijks van een heimelijk aanbrengen , ]a wordt overal door de Staatswetten zelve gevorderd, en kon niet, gelijk men openlijk aan hetzelve te°-en geworpen heeft, „ eenen regtschapenen man %„ lemmer en, om in de bekleeding van zijn ambt, den „ wil van den Monarch en zijn eigen geweten te vol,, gen (* f" maar wel kon dat aanklagen, (vooral in de Provinciën, welke nog fteeds door de Franfchen bezet waren, en op welke er hier voornamelijk gezien werd) het voor eenen niet regtschapenen man . en zulke lieden vindt men toch overal, ongemakkelijk ma' ken, in de beklecding van zijn ambt, den wil derFran' fchen en ziin eigen goedvinden te volgen (f). —— Waren intusfchen de Statuten des Verbonds gebrekkig, en vooral van zekere Formaliteiten overladen, dit gevoelde niemand fterker, dan de Hooge Raad zelf. Daarom werd er ook befloten de Statuten van tijd tot

tijd

, (*} Daarin moet men gezegd hebben gehad, dat een regt' fchapen man door het Deugdverbond belemmerd werd . en men moet daarbij onderfteld hebben gehad, dat het eigen geweten van zulken man en de wil des Konings altijd zouden overeentbmmen; maar de Schrijver onderftelt het tegendeel.

Vanhier zijn (niet alleen enz.) Dit verfpreidt eenig

licht over njne geliefkoosde uitdrukking van Regering van den Pruisjifchen Staat.

Vert.

(j-) Het was eene kunstgreep der Franfchen, dat zij zich bij de vrouwen indrongen, en door deze de mannen, verdwaasden of verftrikten. De Leden des Verbonds hebben te dezen opzigre gansch in het Itille veel kwaads verhoed en veel nadeels afgeweerd; door het zooveel doenlijk -en te brengen, dat de Franfche Krijgslieden en beambten, dia in Pruis/en gehuisvest waren, niet als vriendschappelijke, gasten befchouwd werden, maar als vijanden, tegen welke men, ondanks allen fchijn van vriendfc'nap, fteeds op zijne hoede wezen moest.

O 3