molière regter.

geink heb. Die fchehn van een godemer heeft 7;ch in mijne koets geworpen, alsof het eenen knecht voegde om ztt met zijnen Heer gelijk te ftellen."- „Gij WeefniS wat gij zegt, antwoordde godemer. „Mijn Heer, Wect dat ik, federt meer dan dertig jaren, altijd mijne ^ voor in uw rijtuig gehad heb, waarom wilt gij mij dan nu, zonder eenige reden, van deze gunst berooven?" j H Zlt ?e,° onbefchaamde, die het ontzag vergeet! dat gij mij ichuldig zijt," hervatte chapelle : „ heb ik u voorheen toegeftaan, om met mij in de koets te zitten ik wil dit nu met langer gedoogen, ik ben meester over het

' ^'u-fn"Sy ZUlt achter °P' of te voet> gaan." „ Is dat billijk," vroeg godemer, „nu, daar ik oud geworden ben, mij te voet laten gaan, en ik zulk eenen °eru.men tijd u zoo wel gediend heb? Toen ik jong was had men mi, moeten laten loopen, toen had ik bejen, doch thans kan ik niet meer gaan. Een woord zoo goed als honderd , gij hebt mij aan de koets gewend ik

kan die met langer misfen, en het zou mij tot oneer yerftrekken, mdim men mij thans achter op dezelve zaJ ftaan. — „Wees onze regtcr, molière! ik bid er u om, zeide chapelle, „uwe uitfpraak zal ik, hoe deze ve ook wezen moge volgen." - „ Wel nu, daar gij het aan mij overlaat "fprak molière , „zal ik'mijn bes? doen, om twee zulke brave menichen wederom met elkander te bevredigen. Gij hebt ongelijk, godemer! met het ontzag uit het oog te verliezen, dat gij aan uwen Heer fchukhg zijt, die u te voet kan d9en&gaan, wanntei hy dit goedvindt: men moet geen misbruik van iemands goedneid maken. Ik veroordeel u dus, om achter op de koets te klimmen, en daar te blijven ftaan tot aan het einde der weide toe, dan zult gij, 0p eene zeer beleefde wijze, aan uwen Heer verzoeken, om weder m dezelve te. mogen gaan zitten. Ik ben er zeker van dat hij u-dit zal vergunnen." - „ Waarlijk," riep chapelle, „dit is een vonnis dat u overal eer zal aandoen: nimmer, bioliere ! hebt gij een meer fchitterend bewijs van vernuft gegeven. Uwenthalve fcheld ik den

?K^/eheel Zijn misdrijf Mjt, ^r oorzake van de billijkheid .met welke gij tusfehen ons beiden uitfpraak gedaan hebt. Op mijne eer, molière! groote verpligting fc<* ik aan u, want dit geval bragt mij in verlegenheid! vriend^ Z-C1' m1oe5'eli'k voor öi* Vaarwel, mijn lieve vr n.- -.memand m geheel Frankrijk vonnist zoo goed ?US gij*

iets