FRAGMENTEN, ENZ.

327

'lang met hem omgaan, zonder eenen beroemden naam door hem te hooren uitfpreken, indien men hem niet daarop brengt. Hij is geheel een man voor het huis; geheel vader, geheel echtgenoot. Het is eene hartelijke vreugde, hem met zijne vrouw te zien en te hooren fchertfen. F-n zij is zijner waardig. Zij weet wien zij tot man heeft. Zij is eene beminnende vrouw, uit zuivere eenvoudige liefde, en in den hemel en op aarde is er toch waarlijk niets fchooners, dan door een kinderlijk vrouwenhart zich bemind te gevoelen, hetwelk zoo veel licht heeft, als noodig is, om ons te begrijpen. — Er zijn ook beminnende vrouwen „uit pligt en erkentenis; vrouwen, die niet door hare mannen bewogen worden, maar zich naar hen bewegen; die weten, dat zij ftrijden en kampen, en haren wil onder den wil des mans moeten buigen, om het Ideaal eener vrouw nabij te komen. Hoe fchoon dergelijke opofferingen ook zijn"mogen, zoo weinig verfchaffen zij toch voldoening aan het hart.

Wie het woord van eeuwige liefde niet meer mag uitfpreken , of zonder dotteren niet meer uitfpreken kan, in diens ziel is over de liefde de {laf gebroken.^ Den lust tot liefde, dien ik in mijn hart omdraag, neb ik niet verloren. Maar waar tref ik dien buiten aan? Voormaals was ik ligter voldaan, of ik verltond beter de kunst om te pygmaliferen. Men ziet rondom zich, of er ergens een wezen is aan te treffen, bij hetwelk men den ganlchen voorraad zijner krachten kan in bewaring geven. Men zoekt. Men vindt, dewijl men het zoeken moede wordt. Vervolgens vangt men aan te verdichten en op te fieren, fchept zich zijnen God en bouwt hem altaren. Er komt een nieuw toeval, eene nieuwe verfchijning van geluk of ongeluk drijft ons buiten de palen van het blinde geloof; wij verlangen den wedergalm onzer gebeden te hooren; en onze Godheid heeft ooren en hoort niet, heeft oogen en ziet niet. Wij (kan verbaasd.' De verbazing gaat voorbij. Wij worden toornig. Onze toorn valt op ons zeiven terug. En wij eindigen daarmede, dat wij ons fchamen. Die kan van geluk fpreken, wien deze befchaming niet tot egoïste™ vervoert.

X 4 Wie