in het ligchaam van den mensch.
395
als zijnde eene verandering van het inwendige darmvlies in een dierlijk ligchaam; welk gezegde, met dat van Aëtiüs, (*) eensluidend is, behalve dat deze bepaaldelijk, fpreekt van het inwendige bekleedfel der dunne darmen.
Hoewel gemelde Schrijvers, bij pallas (f) en anderen , voor dwaas genoeg te boek ftaan, om eene eigenlijke'herfchepping van een bekleedfel of vlies, in zoodanig eenen Worm te vooronderltcllen; zoo fchijnen die geleerden veeleer — gelijk spigelius(§) ook aanmerkt— daardoor te kennen gegeven te hebben : dat de Lintworm , wegens deszelfs uitwendig aanzien, den binnen darmrok zoodanig is gelijkende., dat men oppervlakkig zoude zeggen, dat dezelve in het levendige fchepfel veranderd ware: eveneens als platerus en polybus aanmerkten, dat die Worm, bij zijne toeneming in grootte, den darmen zeiven gelijk wordt.
Hieronymus gabucinus, in het derde Cap., zegt:
de Lintworm is niet anders , dan het binnenfte ■
het fliim — dat de inwendige oppervlakte der darmen omgeeft, waarin zich kleine infekten, die van gedaante het komkommerzaad zeer nabij komen, ontwikkelen en voortgeteeld worden.
Dat de Lintwormen, in het ligchaam van den mensch, van of uit het gewone water zouden herkoraitig zijn, en wij die , met het drinken van hetzelve, dan moesten binnen krijgen, wordt, of ontleend uit, of meer bevestigd , door de bekende waarnemingen van linn/eus, gadd en uncer , die Lintwormen in het water zouden ontdekt hebben, en daaruit afleidende, dat die Wormen aan te merk.n waren, als natuurlijke inwoneren van het water zelf. Offchoon dan van doeveren die meening is toegedaan, en gemelde ontdekkingen, daarentegen, bij pallas en de klein worden in twijfel getrokken, komt hét, ten gevalle van dien, toch altoos op het zeggen van hillius neêr: dat, namelijk, zoodanige Wormen , naar alle waarfchijnlijkheid, door het een of ander dier, in het water ontlast zijn, in plaats van dezelven
voor
(*) Lib. IX. Cap. 40. P. 173. (•(•) De infest. vivent. P. 290. (§) Oper. de Lumbric, lat, Cap. VIU»