396* verhandeling over. de wormen,

voor eclite waterdieren te houden; hoe zeldzaam immers is de Lintworm in het water bcfpeurd , en hoe dikwijls wordt hij niet bij menfchen waargenomen, en vanwaar heeft eene huismuis, die geen water drinkt, Lintwormen gekregen; om kort te gaan, welk een meêdoogenloos te ftaan ware het niet van den algemeenen Schepper, om eene zoo noodwendige en onontbeerlijke behoefte voor mensch en vee met een zoo nadeelig gif te befmetten, en hen, zoo doende , bij alle gelegenheden onvermijdelijk daaraan bloot te Hellen?

Dat ook andere fchepfelen uit het dierenrijk den Lintworm met den mensch gemeen hebben, zelts die,waarvan een groot aandeel onze mondbehoeften uitmaken , bevestigen vooral de toevallige waarnemingen van zoodanige Wormen bij de Visfchen, als brafem, baars, aal, enz. waardoor fommigen — waaronder rosen van rosenstèin , (*) op de'gedachte gebr,;gt werden, dat wij, aan het eten van deze of foortgelijke visfchen , den Lintworm te wijten hebben; te meer, wijl in vischrijke en waterachtige landen derzeïver bewoneren ook veel niet Wormen, inzonderheid Lintwormen , behebt zijn. Overweegt men nogtans, zonder eens aan te merken het koken en zouten van den visch, dat, volgens sandifort(I) de echte Lintwormen bij geene visfchen gevonden worden, maar zeer dikwijls eene gansch ondcrfcheidene foort, welke den visfchen alleen eigen fchijnt, en nooit bij menfchen is waargenomen, nog van iemand levend in het water is befpeurd geworden, maar, daarin gedaan, terllond fterfr; een bewijs, dat zij daarvan niet herkomftig zijn. Dat dev Lintworm, echter, volgens de anatomifche waarnemingen van den Heer ruisch, en Natuurkundige ontdekkingen van den Heer faxe, ook in visfchen gevonden zoude zijn, wil ik, hoe zeldzaam — wanneer men wel onderzoekt — het ook voorvalle, op hunne getuigenis volmondig inftemmen, onder beding evenwel van hierbij aan te merken: dat ook datgene, hetwelk ten opzigte dier wormen, met betrekking tot het water, reeds te voren gezegd is, mede omtrent de visfchen geldt: om het voor hoogst

waar-

C*) Ziekt, der Kinder. D. II. P. 33.

(t) Aameek. bij ros. van rosensï. D. II. P. 32>