40G IETS OVER DEN BRAND IN DE TARWE.

disponerende gefteldheid, of voorgefchiktheid tot Wormen, wordt opgewekt, en in werking gebragt, vcrfehillende in deszelfs uitwerkfel, naar gelange van de meerdere voorgefchiktheid tot eenige füort.

'(ffet Vervolg en Slot in NQ. 10.)

IETS OVER DEN BRAND IN DE TARWE.

Zeker Duitsch Natuurkenner hoorde van de in zijnen omtrek wonende landlieden, dat het zekerfte middel ter voorkoming van den brand in de tarwe beftond, in het leggen van frisfche wit bloeijende heide in het kleed of den zak, waaruit men de tarwe uitftrooit. Het kwam dien lieer belagchelijk voor, zulk een gebruik van heide in het zaaikleed en het daarop volgende wegblijven van den brand, met zijne boeren als een verband van oorzaak en uitwerkfel te befchouwen. Hij achtte het evenwel der moeite wel waardig, de redenen op te fporen, waarom het eene meestal op het andere volgde. Hij had de heide, met witten bloefem., welke flechts eene verfcheidenheid van de gemeene heide {erica vulgaris) is, in fommige jaren veelvuldig maar in andere, op clie zelfde plaatfen, in het geheel niet aangetroffen. Hij zag dezelve telken reize in zeer drooge nazomers ; inzonderheid wanneer de voorzomer heel nat geweest ■was, op eenen kleiachtigen grond. Nu is het volgens eene genoegzaam eenparige ondervinding deze zelfde drooge gefteldheid van grond en lucht, in den tijd van de tarwe-zaaijing, welke de onvolmaakte korrels, die zich onder het gezaaide bevinden, even als dit ook wel door loog bewerkt wordt, verflikt of vernietigt. Bij overtollig nat, daarentegen, gaan die korrels zoowel op als de goede, en .veroorzaken brand in het volgende jaar. De boeren hadden dus in zoo verre wel gelijk, dat deze fchatie minder of niet te vreezen was, als zij bij het zaaijen van hunne tarwe witten' heibloefem krijgen