75

spreken was al verkeerd, maar die miskenning van 's Heeren hulp deed de zaak geheel mislukken. Het water borrelde op ; een onzichtbare reuzehand trok zóó hard aan de touwen, dat ze wegschoot en nooit meer te vinden is geweest. Ze waren niet zoo bekwaam in het klokkenlichten als de Stram proyers.

In Swolgen bij Meerlo was men bezig een groote klok in den toren te hijschen en dra hing ze op de stelling. Men had niet kunnen wachten tot ze gewijd was.

De duivel zat op den loer. 's Morgens vroeg kroop hij den toren in, en toen men de klok begon te luiden, nam hij klok en klepel en vloog ermede weg. Ze werd hem te zwaar en hij liet ze in den nog bestaanden Klokkekuil vallen. In de Peel beginnen de verzonken klokken in den Heiligen Kerstnacht van zelf te luiden, en ook als men een muntstukje met een kruis er op in het water smijt.

Het volk wil ook, dat hoe meer zilver er in de klokkenspijs gedaan werd, hoe mooier de klank der klok was.

De klokken reizen ook. Op Witten Donderdag, als alles zwijgt en er rouw is in de kerken, aanvaarden zij de reis naar het heilige Rome, waar de vader der geloovigen en de prinsen der Kerk bidden. Zaterdags voor Paschen keeren ze terug, gevuld met eieren die de jeugd in de tuinen uit de palmstruiken, uit de paaschbloemen en het spaarzame gras bijeenleest.

In de volksverbeelding is de klok in voortdurenden dienst Godes. Zij is eene weldoende vriendin geworden in alle ernstige levensomstandigheden. Haar ouderdom omgeeft haar met een krans van gezag en macht; haar hooge zetelplaats komt haar ten goede bij het uitgolven harer welluidende klanken.

Wen uw bronzen stemmen, klokkeD, 't Landvolk naar zijn haardstee lokken, Is 't als riepen zij mij mee Naar mijn dorp in de avondvree. Liefde, vriendschap, zij verdorden, Dorp, ik ben u vreemd geworden.