43Ö LEERREDE OVER JEZAJA IX: Ilb. EIST 12.

der menfehen, zou de Allerhoogfte en de Almagtige voor die nietige en weerbarftige menfehen zwichten, voor die wormen der aarde hèt opgeven ? Neen! zün heilig ongenoegen wordt niet afgewend; zijne hand blijft uitgeftrekt; hij zendt plage op plage toe; daar ftorm en onweder, daar de geheele natuur en daar alle menfehen, de boozen niet uitgezonderd, in zijne magt flaan, bezigt hij die allen, nu de eene dan de andere, om de weerfpannigen te ftraffen; en wanneer dat alles niet haat, dan zijn zulke menfehen, dan is zulk een volk rijp voor ondergang en bederf; en die ondergang en dat bederf volgen dan ook fpoedig: de Almagtige brengt, met zijne uitgeftrekte hand, den laatiien en doodelijken flag toe, gelijk hij dat eindelijk deed aan het rijk der 10 Stammen, toen niets had mogen helpen, om het tot verbetering te brengen. ,—

Doch ik heb, vertrouw ik, genoeg gezegd over de woorden van mijnen tekst, voor zoover die Israël be« treffen, en noodig is, om aan dat volk ons te fpiegelen.

Onderzoeken wij nu met elkander ernftig, in hoever die woorden ook op ons toepasfelijk kunnen gemaakt worden; en zoo wij bevinden, dat dezelve in onderfcheidene opzigten ook op ons pasfen, laat ons dan tevens heden nog bedenken, wat tot ons behoud dienen kan. -—-

Ten einde behoorlijk te onderzoeken, in hoever de tekstwoorden ook op ons toepasfelijk gemaakt kunnen worden, verzoek ik U, om onzen voorleden' toeftand, gedurende eene reeks van jaren, onzen tegenwoordigen toeftand, en onze vooruitzigten voor de toekomst, met mij eenigermate van naderbij te befchouwen.

Hoedanige was onze toeftand en welke waren onze lotgevallen gedurende eene reeks van jaren, welke in den Uitlchrijvingsbrief van dezen plegtigen dag, met het hoogfte regt, rampfpoedige jaren van beroering en oorlog, uitputting en vernieling, onderdrukking en vernedering genoemd worden?

Hebben niet flagen op flagen ons getroffen, en zijn dezelve niet allengs verdubbeld en fnerpender geworden? — Ouden van dagen mogen zich uit hunne kindsheid en jongelingfchap nog gelukkige jaren van rust en vrede, van voorfpoed en welvaart, herinneren; —■ zulke jaren kennen onze jongelingen en dochteren en

ken-