.444 LEERREDE OVER JEZAJA IX: Ilb. EN 12.

fen de woorden van den tekst even zoowel op ons, als ze op ons met opzigt tot onzen vorigen toeftand pasfen.

En niet minder, M. T.! vreeze ik, dat ze op ons pasfen, ten aanzien' van ons vooruitzigt in de toekomst.

Wanneer wij, gelijk het ons betaamt, met diep gevoel onzer afhankelijkheid, onder de regtvaardige hand des Almagtigen ons verootmoedigende, ook in dezen nood alleen redding fmeeken en verwachten van Hem, op wiens wenk een rijke oogst onze droefheid in vreug • de kan veranderen, en wiens wakende Voorzienigheid ons voor op nieuw dreigende' watersnooden behoeden of die afwenden kan; wanneer wij van hem voorfpoed fmeeken voor onzen landbouw en veeteelt, koophandel en zeevaart, visfeherijen en kunstwerken,, en voor alle eerlijke neringen en 'bedrijven; dan mogen wij op die redding en dien ..zegen hopen, en indien die zegen wederom rust op de bronnen van 's lands welvaart, dan kunnen nog eenmaal die gelukkige. jaren terug komen, waarin de voorfpoed, door herinnering aan voorgaand ongeluk in te ruimer mate genoten wordt.

Maar fchoon wij op dat heil des Heeren hopen mogen, omdat hij barmhartig, lankmoedig, genadig en groot van goedertierenheid en weldadigheid is; fchoon deze Gedenkdag van onze redding en overwinning door groote herinneringen in onze harten de gevoelens van dankbaarheid niet alleen; maar ook van vertrouwen, verlevendigen moet op dien god , wiens magtige hand ons Vaderland herftelde en behoedde; toch, M. T.! toch mogen wfj wel ernftig vragen, of zijn heilig ongenoegen wel van ons afgekeerd zij , dan of zijne hand uitgeftrekt blijve. '

Laat de -bezoeking van duren tijd en het gevaar van .hongersnood van ons worden afgewend, gelijk wij bidden en fchijnen te mogen hopen, hoeveel, M. T.! is er dan nog, hetwelk andere en nieuwe onheilen over ons brengen kan! ■— Allerwegen fmeult nog in het gebeim dat verderfelijke vuur, hetwelk wel ecnigermate gedoofd maar niet gcbluscht is, en dat, wanneer het weder uitflaat, eenen brand kan ontfteken, die grooten en kleinen, die paleizen en floten, tempels en fenolen » beurs en winkel, huizen van arduin en van rigchelfteer»en, ftnlpen en hutten, als doornen en ftoppels ver-

flindt.