4*4

over de schepping

breiden, zonder eikanderen of den mensch hinderlijk te worden, die toén een meer etherisch, en niet aan deze planeet-alleen verbonden ichepfel was; wij mogen ten minfte wel aannemen, dat geen van hen het ander opvrat en moordde, maar de moederlijke fchoot der aarde aan allen de hun vereischte fpijs tot verzadiging en fmaakgenot opleverde. Zoo mozes hier niet bepaald genoeg van gewaagt, jezaja toont het ons in de fchildering der toekomst, die hij ons zien laat, in die herftelling, die in een tijdperk plaats zal hebben, als de aarde nog niet verhemeld, maar zich onder den fchepter van den heere die haar wrocht in heiligheid verheugt en gelukkig is. Gewoon zijnde aan het lezen van fabelachtige afbeeldingen van het verledene en toekomende bij Heidenfche Dichters, vergeten wij, dat ook aan dezen eenige waarheid ten grond moet liggen; en, in plaats van ze uit de oorfpronkeiijke voorwerpen onzes geioofs en uit de echte Wijsbegeerte te verklaren, maken wij deze door de nagebootfte fabelen verdacht, en werpen met de eenen en de anderen tevens de kennis der gefchiedenis en de verwachtingen der toekomst weg. Intusfchen zegt ons jezaja in de voorfteliing van het Rijk der Genade, 'Hoofdft. LXV: 25, niet blootelijk in zinnebeeldige fchildering, maar zoo zeker als het eenigzins zijn kan, te gelijk in den eigenlijken zin: „De Wolf en het Lam zulkn te zamen weiden, „ de Leeuw zal ftroo eten als een Rund, en ftof zal „ de fpijze der flange zijn; (geene bloedige fpijs derhalve!) „ zij zullen geen kwaad doen noch verderven „ op mijnen ganfchen heiligen berg, zegt de heer."

Die god nu, die den Dood niet gefchapen heeft, die niet eenmaal lust in de fterkte des paards, noch in iemands doodsbeenderen heeft; die god, tot wien niets onreins naderen mag; die niet dan Heiligheid, Licht en Gelukzaligheid is; zou die god het affchuwelijklte, het walgelijkfte, het uitfehot der dingen, adderen en wormgefpuis, horzels en luizen, en al datgene, waarvan de bloote naam afgrijzen verwekt, oorfpronkeljjk gefchapen hebben ? Zal het een bewijs zijner wijsheid en goedheid zijn , dat Hij het bloed en de fappen der dieren aan het ongedierte ten voedfel geeft, bloeijende landen van hen verwoeden, en den mensch van hen pijnigen en vermoorden laat? Daar bliiyen flechts twee gevallen mogelijk: of god is ongoddelijk.