van slangen, wormen, en ongedierte. 485

of het kan Zijn wil niet geweest zijn, dat deze misgeboorten der fchepping beftaan kregen. Hiertegen doet het wonderbare maakfel, de natuurdrift, en de aanleg dezer dieren niets af. Ook niet, dat god hen tot kastijding des menfchen gebruikt. Zoo de mensch goed gebleven ware, zoo ware er geene kastijding noodig gedweest; waartoe dan de land- en menfchenplagen? Maar ■s menfchen val fleeptê den val of afwijking en den vloek en het verderf zijner woonplaats, de ligchamelijke natuur, met zich; en hij bereidde zich, als de zonde (leeds doet, zelf zijne roede. Dat nu ook deze voortbrenging en inrigting des vloeks nog hare wonderbaarlijke en doeltreffende verordening, hare bijzondere gepastheid, ja, hare fchooniieid midden in het affchuwelijke hebben; dit bewijst anders niets, dan de-Godde« lijke bekrachtiging van haar beftaan, terwijl zijn vinger alles aangewezen heeft hoe het werken en befchadigen moest. Het bewijst, dat hetgeen, wat god toelaat te worden, nier nalaten kan zoo wonderbaarlijk te zijn als de Natuur in het algemeen, uit krach te der haar ingeplante beeldingsdrift en (om, het dus te noemen) aan* trekkings regelmaat, blijkt te zijn; dat zij hare algeineene en overeenftemmende vormelijkheid niet te buiten kan treden; en dat god- de oneindige, ook daar nog nieuwe wonderen van goedheid ten toon fpreiden kan , waar het verderf ruerscbr en de afgrond zijn gift uitrogchelt. God is ook hier nog, niet alleenlijk een Kun • itenaar, maar een Helper en Arts.. Ik doel 'met deze uitdrukking niet fteeds op werktuigelijke middelen, die uit het Natuurrijk genomen kunnen worden; buiten de Werkingen van bloedzuigers en giftvliegen liggen er in de Klasfe van Infekten en wormen , zoo vele bijzondere krachten en nuttige eigenfehappen, dat de volkomen(le Artfenijkunst daar nog niet dan het allerminfte van kent, en er zeer bezwaarlijk ooit in uitgeleerd worden zal. En wat zullen wij daarvan zeggen, dat veeHigt* en zoo als gemeend wordt, de boosaardigfte dezer dieren tevens de weldadigfte zijn? dat de giftige adder het bloed verbetert en het leven verjeugdist? enz. „ H°e „ groot zijn Uwe werken, o heer ! Gij hebt ze alle „ met wijsheid gemaakt (of geregeld) , en de aarde is „ vol van uwe goedertierenheden." Pf. CIV: 24.

Hetgeen god toelaat te worden, hetgeen Hij met het zegel Zijner Almagt beftempeld heeft ten goede en ten Hh 3 kwa-