gCO socratische gesprekken.

„ fteeds bereid, om zich onderling te benadeelen. O! ,, hoe verfchillend zijn deze plaatfen van die, welke ik

zoek, zeide philotheus. Ten einde niets te ver„ zuimen, oordeelde hij ook Thracie, waar men nog ,, overblijffelen van wetten en indellingen des wijzen

orpheus bezat, te moeten bezoeken, en begaf zich ,, te dien einde aan boord van een naar den Bosphorus

beftcmd fchip. Naauwelijks ecbter was hij de zee-

engte doorgezeild of een vreesfelijke zuide-wind, den 5, fchepclingen de landing belettende, dreef hun fcbip ,, zeer verre den Pontus Euxinus. ia, en deed het op

eene zandbank, niet verre van den mond des Donaus, „ aan (lukken ftooten. Elk trachtte zich uit dat onheil te ,, redden; onze reizigers waren van de gelukkigften : want „ ieder, eene plank gegrepen en zich van eenigen voorraad

voorzien hebbende, gaven zij zich aan de golven ,, over, die hen, vijf of zes uren daarna, op eenen ,, zeer aangenamen oever wierpen. Na hunne kleede-

ren in de zon geiroogd en den Goden hunnen dank toegebnigt te hebben, bedond hunne eerde zorg in „ het onderzoek, of zij zich in een bewoond land be,, vonden. Daar de velden het voorkomen hadden van be. „ bouwd te zijn, en men hier en daar een voetpad zag, „ fcheen dit werkelijk het geval te wezen. Euphronius evenwel meende, dat dit nog niets afdeed, en dat ,, dit zeer wel het uitwerkfel van het toeval of van de natuur zelve zijn kon. „ Laat ons verder land„ „ waarts ingaan," zeide philotheus. „Wat zie ik? „ ,, driehoeken en meetkundig in het zand getrokkene „ „ figuren !... Nu zult gij mij evenwel niet willen te„ „ genfpreken , dat hier deze voci (lappen niet die van 5, ,, menfchen zouden zijn." „Ik flem u dit toe," ant„ woordde euphronius, ,, te meer, daar ik hier, ter „ ,, linker zijde, bebouwde landen, en aan den regter kant een met lanen doodbeden bosch befpeur. Zie mede „ dien, met wijndekken, wier ranken door ijpenboo. ,, men onderdeund zijn , overladen' heuvel; zie, daar, „ in de verte, in dat dal, die zoo kunstmatig door „ „xwaterbeken afgedeelde weiden, en, verderop, eenen „ „ boogaard, welke voordien van alginoüs geenszins „ behoeft te wijken. Alles kenfehetst hier overvloed ,, en nijverheid; ik zie echter nog geen huis." _ „ G3 „ ,, verder voort," zeide philotheus, „ en gij zult, „ „ door het geboomte henen, eenige hutten ontwaren,

„ „ uit