538

over de bezetenen.

zijn, dan het Dichtftuk - zelf, dan weer die Duivel-Zelf die voor gods regterftoel treedt, niets anders dan een Vorftelijke bediende of Kroonbeambte, een Fjskaal, zijn mag, in wien den ecrften oorfprong van den naderhand gefabriceerden leerftelligen Satan gezocht worden moet. Ik voor mij ontken niet, dat de Duivel gods fiskaal en aanklager zij. Maar, om van het overige te zwijgen, is het toch vreesfelijk, dat die god , die alles lief heeft, een Fiskaal in den zin der Neologifcbe uitlegging van job , hebben moet, wiens zucht en genoegen het is , een' heilig' man het leven tot Helfchen folter te maken; een gekozen, aangeifélden , ja'van Hem-zeiven gefchapen Ambtenaar, die om den Vorst te bewijzen, dat hij van een braaf burgerman niet zoo fterk bemind wordt als Hij wel meent, de vergunning vraagt om. hem op de pijnbank te leggen ! * Indien men hier tegen aanvoert, dat men

ook, zoo Satan de oude Satan is, den alles beminnenden god . in het Boek van job , niet begrijpen kan;- ik antwoord, dat de wijze job-zelf, Hem eerst na de ontwikkeling van zijn lot. en niet eerder, verftond; dat geen mensch hoegenaamd in (laat is, god, of hetgeen, wat hij ons uit Liefde opleggen kan, te begrij. pen; en dat ons dit Boek juist gegeven is, om ons in zekere buitengewone oroftandigheden door geduld, en door de vertroosting der Heilige bladeren, te leeren hopen. Ik erken eenen onbegrijpelijken god ; en wie durft mij zeggen, dat ik daar kwalijk aan doe. Maar zij, maken er een onbeftaanbaren god uit, en nog een onbeftaanbaren Satan daarbij, en verdonkeren , daarmede veel meer dan zij meenen op te helderen.

(Vervolg en Slot in N°. ,13.)

zeld-