55»

SOCRATISCHE GESPREKKEN»

gegrond zijn. Een aanzienlijk perfoon behoort zijnen rang te behouden en niet te dulden, dat zijne minderen vergeten hetgeen, wat zij hem verfchuldigd zijn. Dit js immers hetgeen, dat ik u zeide, prothymus?

P. Maar gij, evagoras! waarom vergeet gij, het. geen, wat socrates zoo even zeide van de natuurlijke gelijkheid der menfchen?

É. Deze gelijkheid beftaat niet meer, wij leven thans iri de burgerlijke maatlchappij

S. Niet zoo voorbarig, evagoras! de menfchelijke, inftellingen kunnen hetgeen, wat van de natuur komt, wel wijzigen, maar niet vernietigen. Zoo langde overeenkomst van zintuigen en behoeften, van zwakte en verftand, onder de menfchen zullen beftaan; zoo lang zij uit dezelfde (toffe gevormd zijn, en van de vruchten der aarde leven, zullen zij mede dezelfde foort van fchepfelen ziin; de eene mensch zal fteeds in den anderen zijn' "evenmensch vinden; en de verachtelijkfte flaaf zal fteeds het regt hebben, zich, zelfs voor de oogen des Konings van P-er zie, op die menschlievendJieid te beroepen, die allen gemeen is,

E. Zie daar, twee ftrijdige grondregelen; gij (telt eene zekere gelijkheid onder de menfchen, en wilt evenwel, dat er eene ondergefchiktheid onder hen beftaan zal. Hoe kan dit zamen gaan?

S. Gij zult het zien. Maar laat ons, voor dat ik mijne (tellingen opgeve, omtrent eenen derden grondregel overeenkomen. Hiertoe zal het noodig zijn, dat Prothymus ons zegge , hoe hij met zijne vrienden handelt.

P. Ik? Vraag het aan evagoras. Ik handel zonder vele pligtplegingen; ik verlaat mij geheel op mijne vrienden en zeg hun vrijelijk mijne gedachten; ik vraag hen om raad; onderzoek naar hetgeen, wat hen betreft en vind behagen in hunne verkeering.

E- Het is waar, dat wij met eikanderen over allerlei zaken met veel opregtheid fpreken, onze zorgen, onze genoegens, onze geheimen, alles is onder' ons gemeen,

S. Maar zoudt gij dezelfde openhartigheid omtrent iedereen' willen in acht nemen, en zoudt gij in den omgang met den eerfteii den besten even veel hehagen vinden ?

E. Voorzeker nietj ik maak daaromtrent esn groot

' opderfeheidï

Sa