638

socratische gesprekken»

lijk, met welvoeglijkheid, en overeenkoiïiftig zijnen ftand en zijne jaren, gekleed te zijn, en het overige aan zijnen kleermaker over te laten. Maar altijd onderzoek naar de nieuwfte moden te doen, naauwgezet te zijn omtrent den opfchik, er eene bezigheid van te maken, dit is, voorwaar, zich aan beuzelingen overgeven.

S. Ik heb van verfiandige lieden hooren zesgen, dat men hierin den middelweg dient te houden; men moet zich noch door fiordigheid, noch door opfchik doen ondericheiden. Geef aan de mode omtrent zooveel toe, als zij vereischt; maar fpreek er niet over, en laat het geene zaak zijn, die u bezig houdt.

M. Het zij zoo; maar evagoras zal u kunnen zeggen , dat ons onderhoud niet altijd over dergelijke zaken loopt; -wij- fpreken dikwijls over de wetenfehappen en redeneren over de gefchiedkunde.

E. O ja! en het is zelfs in zijne gefprekken over de wetenfehappen, dat micr.ophii.us dien trek van zijnen geest, welken ik hem verwijt, mede doet ontwaren. Bij voorbeeld, wij fpraken laatst van de onderneming der Argonauten. Waarmede meent gij, dat zijn geest" zich voornamelijk bezig hield? Let wel op;'iemand heeft verhaald , dat het zich op den voorfteven van hun fchip bevindend beeld eenen wijd gapenden Triton vooritelde.

M. Het is waar, dat ik lach, wanneer ik aan de pedaante van dien Triton denk; mij dunkt ik zie hem met zijnen wijd gajperiden mond.

E. Gij hoort het, s'ócraTes P deze omftandigheid is ongetwijfeld zeer gewigtig in de gebeurtenis, waarvan wij fpraken.

S. Welke zijn dan de bijzonderheden , ëvagoras! welke uwe aandacht tot zich trekken zouden ?

E. 'Ik wensch te weten, wie de helden waren, welke zich met jason hebben ingefcheept; of bet waar zij, dat 'orpheus zich onder hen bevond, zoo als fommigen meexien; . door welken trek van voorzigtisjbeid of dapperheid elk hunner heeft uitgemunt; welk het ware doel dezer onderneming geweest zij; — want het gulden vlies is voorzeker niets meer dan eene verbloemde Gebeurtenis — welken weg zij geftuurd hebben, en welke"rnoeijelijkheden en .gevaren zij in den aanvang hunner reize heb. ben ontmoet en moeten te boven komen. Ik ben ook begeerig te weten, waarom zoo vele benamingen van iterrebeelden van dezen vermaarden fcheepstogt ontleend

zijn.