640

socratische gesprekken.

beuzelingen. Is het niet te regt dat ik hem dit verwijt?

S. Laakt gij dan de regelmatigheid, evagoras?

E. Neen, het tegendeel is waar, ik keur dezelve goed, daar waar zij noodzakelijk is; maar zich in zaken , die het niet vereifchen, en die zonder dat zeer gefchikt zouden zijn, veel aan evenredigheid en naauwkeurigheid te laten gelegen liggen, is, zich veel moeite geven zonder eenig nut, en zijnen geest, op eene niet zeer waardige wijze, bezig houden.

S. Maar is het niet fchoon, zijne aandacht op alles te vestigen , en zijne zorg zelfs tot de geringfte zaken uit te ftrekken?

E. Ik beken, dat de Goddelijke geest een oneindig getal zaken omvatten, en voor allen eene gelijke zorg dragen kan ; dan de menfchelijke kan zooveel niet omvatten : hij is te beperkt en alleen bekwaam tot eene zekere mate van kennis en opmerkzaamheid, hij moet zich bij

het nuttige bepalen: en ik ben verzekerd, dat de groote Geneesheer, hippocrates — hij, die gezegd heeft: de Kunst is van veel omvang en het leven kort — met mijn gevoelen zou inftemmen.

S. Maar de zorg voor geringe zaken is welligt het kenmerk van een groot verftand, dat duizende zaken te gelijk omvatten kan.

E. Ik zou eer gelooven, dat het juist een kenmerk was van het tegenovergeftelde, en dat de aandacht, welke men aan geringe zaken verleent, van de meer gewigtige afleidt: ik vrees, dat, door zich aan het beuzelachtige over te geven, men het noodzakelijke zou laten varen,

S. Maar, evagoras! wat noemt gij het beuzelachtige? welligt brengt gij daartoe*zoodanige zaken, welke zeer nuttig zijn, en houdt gij voor noodzakelijke zoodanige, welke het inderdaad niet zijn , want de waarde der zaken hangt van onderfcheidene omftandigheden af. Bij voorbeeld, gij laakt microphilus, dat hij zich zeer kiesch omtrent —- en een groot kenner van nieuwe ftoffaadjen betoont, en echter prijst men zeker' onlangs hier aangekomen Tynfchen koopman, wegens zijne uitgebreide kennis van het fabrijkwezen, en ik heb het nie' mand hooren misprijzen, dat hij er dikwijls over fpreekt.

M. (Tot evagoras.) Ha! ik wist wel, dat socrates toegeeflijker zou zijn dan gij.

Ê. Wacht tot het einde; gij kent zijnen redeneertrant