64a socratische gesprekken.

M. Voorzeker niet; eilieve, waarvan fpreekt gij rnij? Zou het mij voegen mij tot de geringde, eene rninnemoêr betreffende kleinigheden te vernederen?

E. Hetgeen, wat zij weten, is echter veel nuttiger en noodzakelijker, dan wiMèwasjes en beuzebngen, daar onderfcheidene mannen zich niet fchamen mede bezig te zijn.

S. Wees niet zoo voorbarig, evagoras! gij ftemt immers toe, dat het gewigt der zaken verfchilt naar mate van het verfchil der perfonen, en dat gewigtig en weinig gewigtig uitdrukkingen zijn, die betrekking hebben op het doel, hetwelk men zich voordek. Is dit niet zoo? —

E. Ja.

S. Welnu! dit alleen kan u in het het ongelijk dellen. E. Hoe dat?

S. Wie heeft u de oogmerken van microphilts doen Ivennen? Welligt wil hij zich niet op Staatszaken toeleggen of eenig beroep in de zamenleving aanvaarden. Welnu dan, moet gij niet erkennen, dat hetgeen, wat gij beuzelingen en kleinigheden noemt, niet onnut is om vrouwen te vermaken en afleiding te verfchaffen.

M. Houd op, socrates! Ik vat uwen bedekten fcbimp. Mijn oogmerk is voorzeker niet, om _ in de zamenleving zulk een beuzelachtig mensch te zijn, als waarvan gij fpreekt; mijne geboorte belooft mij iets beters, en het zou mij fmarten, wanneer ik geene eervolle rol in de zamenleving fpelen zoude.

S, Zoo lang ik van uwen dand en uw oogmerk onbewust was, zocht ik eenige verfchooning voor uwen fmaak in beuzelingen. maar, na hetgeen, wat gij mij gezegd hebt, verander ik van toon.

M. Maar! deze fmaak zal wel veranderen; hij is alleen aan jeugdige ligtzinnigheid toe te ichrnven; ik zal mij weldra op gewigtiger zaken toeleggen. Ziet men niet, dat de natuur zelve eerst bloemen en daarna vruchten voortbrengt ?

S. Het is waar, maar de bloemen bevatten reeds de nog teedere vrucht: zij beloven en kondigen dezelve aan; zij bevatten het nuttige en het aangename. Ik cisch niet, dat een jonkman deeds erndig zijn zal; maar hij moet het groote en nuttige in iedere zaak reeds we. ten te vatten, en zich geenszins met beuzelingen ophouden , dan voor zoo veel zü het waardig zijn ; dat is te zeggen, kortftondig eu als in het voorbijgaan, zonder

dat