verhandeling over de gasverlichting. 647

de zucht naar uitbreiding van genot tevens, aangedaan, leeren wij te gelijk, alles wat ons omgeeft, aan ons gebruik dienstbaar maken, en al dat nut, van, en uit hetzelve trekken, wat daarin voor ons ligt opgefloten.

Bij dit laatfte nattmreigen, hetwelk de mensch met zijne overige , tot het dierenrijk behoorende vnedefchepfelen, gemeen heeft, onderfcheidt hij zich echter va;! dezelve niet alleen daardoor, dat hij den kring zijner wenfchêi en begeerten, niet, gelijk deze. blooteiijk tot dien zijner behoeften bepalende, door middel van het fchcppend vermogen zijner verbeelding, zich zeiven voorwerpen fchildert, en door deze, zijne begeerten fteeds meer en meer opwekt, en verder en verder uitbreidt, ja zelfs meestal des te verder, naar mate hem meer, ter genieting, ten deele gevallen is.

Maar bovenal onderfcheidt zich hierbij de mensch, daardoor van alle overige bezielde aardbewoners, op de voordeeligfte wijze, dat hij, zich de bevindingen en onderzoekingen zijner voorgangeren ten nutte makende, fteeds van gedacht tot gedacht, zoo niet heerschzucht of vooroordeel tusfchen beide treden, in kennis en wetenfchap toeneemt zoo dat het volgende gedacht in zijne behoeften kan voorzien, en zijne wenfchen en begeerten bevredigen, op eene wijze, endoormiddelen, waarvan het denkbeeld, zelfs bij het vorige gedacht, niet eens was opgerezen.

Getuigen hier vooral datgene, wat wij thans, onder geleide der Scheidkunde, finds de voltooijing van derzelver opvoeding, aan de hand van den onfierfelijken lavoisier, en diens navolgers, met reuzen fchreden is toegenomen, gevorderd zijn; door wier bijna alvermogende hulp, de mensch, de voortbrengfelen der Natuur ontledende, eigenfchappen aan dezelve ontdekt, en krachten in dezelve opgedoten, gevonden heeft, welke der vorige gedachten, of te eenen male onbekend waren , of ten minfte, aangaande wier gebruik en toepasfing, zij, bij gebrek aan eene geregelde, en aaneengefchakelde befchouwing, verre weg, voor het tegenwoordige gedacht moesten achter daan.

Zoo ergens, is dit bijzonder het geval, bij bet voorzien, in eene der, voor den werkzamen mensch. onontbeerlijkde behoeften des dagelijkfchen levens, bet daarftellen nameliik van Kunstlichtj dan, wanneer het alverkwikkend zonlicht, deszelfs laatde ftralen, op de S s 4 top-