6.JO drie aardige gezegden van hofnarren.

drie aardige gezegden van hofnarren.

Toen de Zweedfche Koning gustaaf adolf , gedurende den dert enjarig. . oorlog in Bei/eren inrukte, troostte de Hofnar van der. Keurvorst hem daarmede, dat de Koning het niet lang zoo uithouden, maar fpoedig llerven zoude. Op de vraag, vanwaar hij dit wist? antwoordde hij: Hü moet 'immers zeer ,, ziek zijn, dewijl hij zoo veel inneemt ƒ "

Jean , Hofnar van den Franfchen Koning karet, den eenvoudigen, trad, op zekeren morgen, onrustig met deze woorden de kamer binnen: „ Veertig duizend „ zijn er in Parijs opgeftaan/'" — „ Wat! waarom?"

riep de Koning hem angftig toe — „ waarfchijnlijk, om „ heden avond weder te gaan napen," antwoordde hij koeltjes.

Keizer karel V ontbrak het dikwijls aan geld. Eens, toen hij aan zijne hofbedienden de bezoldiging van een gansch jaar verfchuldigd was, fchertfte hij met zijnen Hofnar zapata, en zeide eindelijk tegen de omftandcrs: „ Hij zal mij fpoedig weder betalen." De hemel be-

ware mij," hernam zapata, dat ik fpoediger betalen

zoude, dan uwe Majefteit!"

bij de viering van het her vormingfeest , den 2 november l8ï7.

Gfedenkdag van gods Majefteit! Hoe ftraalt uw reine glans met jezus heerlijkheid, 't Verlichte Christendom in de oogen !

Triomf! het viert, verrukt van geest,

't Driehonderdjarig Jubelfeest, Sinds 't aan gewetensdwang en dweepzucht is onttogen.

Ter.