en goedertierenheid gods. 68l

Heer en Zaligmaker geroepen worden. — Ook mog' ten de Heidenen wel van dit voorrcgt niet worden

" uitgefloten er was . volgens het woord der voor-

" zeigingen, zelfs buide verwachting, dat ook deze " zouden komen tot den wensch aller Heidenen: maar ^ hen te roepen, als Heidenen, zonder dat ze eerst Jo-

den geworden, en zoo voor dit groote heil vatbaar ,, waren, dit kwam hun niet alleen, als zeer bedenke» „ lijk, maar zelfs als ongeoorloofd voor." Men zou hier kunnen vragen: hoe 01 zij hierbij konden denken, dat er dan ooit iéts van deze groote en zoo wenfehelijke zaak zoude komen? Doch dit hebben zij. in een ftïl vertrouwen, aan hunnen Heer overgelaten: van Hem toch hadden zij zoo veel groots en zoo veel wonders gezien, dat zij billijk en gërusielijk konden verwachten : Hij zou, ook te dezen aanzien, wel alles fclióon maken op zijnen tijd. En dit heeft hij ook gedaan: maar op eene geheel andere wijze, dan zij zich wel hebben voorgefteld; ja geheel inloopende tegen het begrip, dat zij zich van deze zaak vormdeii.

Men vrage intusfehen niet: hoe of het mogelijk te vooronderltellen zij, dat de Apostelen, die toch, dooiden Geest, in alic waarheid geleid werden, nopens dit ftuk, geene meer heldere en betere begrippen zouden gehad 'hebben ? Deze vraag toch, zou eene waarlijk dwaze gedachte verraden, even /of de Apostelen , bij het ontvangen van de gaven des Geestes, juist zoo, als 'men een vat met water vult, maar met allerlei kennis en alle bedenkelijke inzigten waren vervuld geworden. De Geest behandelde hen geheel, als redelijke wezens , naar hunne vatbaarheden en tijdelijke behoeften: hetgeen, wat zij, bij voorkomende omftandigheden, te weten, of juist te beoordeelen en regt te behandelen noodig hadden, werd hun geopenbaard, of zij werden daarin te regt geholpen, en zoo geleid,,dat zij, ter regter tijd, het bedoelde nut wilden en konden doen. En, dit op het oog houdende, zullen wij — en dat juist met opzigt tot het on.ierhanden zijnde ftuk —• best verftaan, wat Apostel paulus, Efez. 111: i~-6, aan de Efezeren fchrijft, welke woorden wij hier, naar ons inzien, willen om- en overfehiijven, als zijnde dezelve gansch gefchikt, om het thans beredeneerde in het helderst licht te (tellen. De Apostel zegt dan: ,, om deze oorzaak, de bevordering namelijk van uwen opbouw, 0 EfeV v 5 „ ziers!