Pruisische Regeeringsmaatregelen in het Land van Kessel in 1747.

Een deel van ons gewest, het vroegere ambt van Kessel ten zuiden, ten westen en ten noorden van Venlo, was onder Pruisen gekomen en werd door Frederik II goed bestuurd. Dat had hij van zijn zuinigen vader, den grooten Frits geleerd, die bij al zijn eigenaardigheden, met zijn reuzen-garde en zijn tabaks-college, zijn ruwe manier van optreden toch een goed heerscher was geweest. Hij had het Pruisische ambtenaarswezen tot in de finessen geregeld en zoo komt het, dat wij in de oude gemeentearchieven buiten Venlo nog, allerlei circulaires en briefwisseling vinden, die doen zien dat in de stad Gelder vertegenwoordigers van Zijne Majesteit den Koning van Pruisen zetelden, die niet mak waren en den burgemeester en schouten het naadje uit de kous vroegen, als zij een verzuim of een zaakje in de gaten hadden, dat niet geheel in orde was. In een absoluut eigen stijl met vreemde wendingen en uitdrukkingen schreef het Hof van Gelder brieven, waarvan de nalatige ambtenaren niet opfrischten, terwijl men de slappe broeders eenvoudig aan de deur zette op Ihro Majestats allergenadigsten Befehl. Streng werd er toegezien op de leegloopers, op de dieven en inbrekers en de galg stond op verschillende plaatsen gereed om een handje mede te helpen, om de orde te handhaven. Maar ook drong het vaderlijk gezag des Konings tot meer intieme dingen door.

De Koning was ook ingelicht geworden over de zeden en gewoonten van de bewoners der uiterste grensdistricten van zijn rijk en bijzonder van het Hertogdom Gelder en het Ambt van Kessel.

Men had hem gerapporteerd, dat men daar vóór den eersten Meidag groote Meiboomen plantte ter eere der uitverkorenen ; dat men tegen Pinksteren als er processies gehouden of feesten gevierd werden, groene boomen plantte en zoo meer. Den Koning was dit als een schadelijk misbruik voorgesteld, dat moest tegengegaan worden en nu gaf hij 3 October 1747 uit Berlijn voor zijn hertogdom en aanliggende landen, dus ook voor de Limburgsche gemeenten