52 gedachten van eenen protestant , enz.

voor men alle fchepfel zich buigen zal; — daarom wordt de Hervormde Proteftant hoe langer hoe afkeeriger van alle banden, die het geloof zouden kunnen beknellen, het mogen dan Paufelijke edicten of Synodale bcfluiten zijn, —— Christus is de Heer, tot heerlijkheid Gods des Vaders, en niet een iegelijk, die tot Hem zegt, Heere, Heere, zal ingaan in zijn Koningrijk, maar die daar doet den wil desgenen, die Hein gezonden heeft Spottend moge men dan vragen, of de H. Geest mij anders leert dan u; ik ben verzekerd, dat, hetzij Katholijk, hetzij Gereformeerde , hetzij Luteraan, hetzij Remonflrant, de werken zullen getuigenis geven van ons geloof, en aan elks geweten zal de Geest van God doen kennen, of wij kinderen Gods zijn. Dit gevoel ftemt de harten der Proteflantcn , door dit gevoel naderen zij als Broeders elkander, omdat zij eenen God en eenen Heer hebben — omdat zij een uitzigt hebben op dezelfde zaligheid — omdat zij allen dezelfde barmhartigheid noodig hebben in de vergeving hunner zonden, door hem, die ons heeft lief gehad; maar zoo wij niet gereinigd zijn door zijn bloed, zoo zijne opoffering, om ons zalig te maken , ons niet heeft kunnen bewegen, om te luisteren naar zijne femme en bij Hem de ruste onzer zielen le vinden — dan, dan, de Priester moge mij mijne zonden vergeven; bedwelmd door de zinnelijke en duistere dingen, waarvan hij zich bedient, mogt hij mij in flaap wiegen en gerust

feilen indien ik mij niet waarachtig bekeerd heb,

liet is eene waarheid, die in het binnenfle onzer ziel flaat gegrift: zonder heiligmaking zal niemand god

zien."

Gaarne namen wij ook het een en ander over van de gedachten des Schrijvers over hetgeen wat ten broek in de tweede Afdeeling van zijn Boekje gefchreven heeft, doch wij kunnen dit flechts bij kleine gedeelten doen.

Na omtrent de zalving veel goeds gezegd te hebben, toont de Schrijver aan, dat Godsvrucht en Deugd noodeloos zijn, wanneer de mensch in zijn uiterfte zoo door den Priester geholpen kan worden, als ten broek dat voorgelïeld had: lchoon is hier zijne taal: Bladz. da, 43) » Zijn- wij dan geene dwazen, dat wij deugd 'oefenen , om Gode welgevallig te zijn ? — Zijn wij dan geene dwazen, dat wij het pad der Godzaligheid, vaak zoo fleil en met fcherpe doornen bezaaid, bewandelen,

daar