54 gedachten van eenen protestant, enz.

ders mij overtuigen konde, dat de leer der Katholljken gegrond is op'menfchelijk gezag, dan zoude reeds dit genoegzaam zijn,, om mij te overtuigen, dat deze leer njet uit god is, omdat zij het zeker gefielde kenmerk van den Gjéest van Christus mist, en dat is,

lieede."

Hier fpreekt de Schrijver fterkcr, dan gewoonlijk; doch hij fpreekt niet te fterk. Het gefchrevcne van ten broek, ter aangewezene plaatfe, is zoo erg, dat het wel niet erger kan bedacht worden: geen mensch, van waarheids- en zedelijk gevoel niet geheel ontbloot, kan het lezen, zonder eenen edelen toorn in zich te voelen rijzen, en zonder van verontwaardiging, te gloeijen. —

Doch wij hebben genoeg gezegd en medegedeeld, om onzen Lezeren de voortreffelijkheid van dit, bij uitnemendheid wel gefchreven Boekje, bekend te maken. — Hoezeer het te bejammeren zij, dat men van den kant der Roomfchen, door te* broek, weppelman, voorgevende Protefianten, enz. zoo te kwader ure, en met allerlei wapenen, op de Proteftanten is aangevallen, verblijden wij er ons echter van achteren in zoo verre over, als ook uit dit kwade het goede geboren wordt en verder geboren zal worden. — Menfchen van verftand zullen nu keren zien „ welke Geest die der Roomfche Kerk is-, en het kan niet anders, of, door dit over en weder ichrijven, moet de waarheid meer aan het licht komen, het rijk der waarheid winnen,' en dat van bijgeloof en domheid verliezen. — Wij wenfehen , dat veritandige en goedgezinde Christenen., tot het Roomfche Kerkgenootfchap behoorende,, dit Boekje lazen; doch weliigt, of waarfchijnlijk, zal hun dit wel ten Itrengfte door hunne Priesters verboden worden. Dit zij zoo als het wil, bemiddelde Proteftanten zullen wel doen, dit uitmuntend Boekje aan hunne minvermogende mede-broederen ter lezing te bezorgen, ten einde de mingeoefenden onder ons, op welke men door het Boekje van le sage ten broek bijzonder fchijnt te willen werken, tegen de verleiding beftand mogen zijn. ——

Twee-

deze regtbank, als een eerde proeïïtuk, in het jaar 14.77, «wee duizend en acht perfonen levendig verbrand. Zie suikers en verborg, 2de D. 0 Tijdbeft. 20 HoofdfL (aanteekening des schkijvers.}