108 j, g. le sage ten broek,

mei caügant. (De aanblik uwer Goddelijke Majefteit, door welks fchitterende glans mijne zwakke oogen fchemeren.)

En om hier niet meer bij te brengen; wat moet mén zeggen van deze woorden van bellarminus (een Kardinaal) de rom. pontifi lib • IV: cap. 5. St Papa

errarel praeeipiendo vit fa, vel prohibendo virtutes, tetter et ur Ecclefia credere, vitia esje bona, et virtutes malas. (Indien de Paus dwaalde, door ondeugden te gebieden of door deugden te verbieden, dan zou de Kerk gehouden zijn te geloovcu, dat de ondeugden goed en de deugden kwaad zijn.) — En eindelijk, wat beteekenen de eigene woorden'van bonifacius VIII, in zijne beruchte Bulle , Unam Sanctam in 1302 gegeven: voorts verklaren, zeggen, bepalen en verkondigen wij, dat het ter verkrijging der zaligheid voljlrekt noodzakelijk is dat alle mcnfchelijke fchepfels den Paus van B.ome onderworpen zijn. ——■—

Wij meenen te mogen befluiten, dat de Proteftanten geene fabel verzonnen, noch eene gedrogtelijke onfaalbaarheici der Paufen, waardoor dezelve als eene Godheid op aarde zouden wezen, verdicht hebben; en dus ook dat ten broek en cramer , door zoo iets te zeggen, getoond hebben, de leer en gefchiedenis hunner Kerk niet te kennen, of dat zij niet ter goeder trouw handelen.

Wij kunnen het geheele Boekje van ten broek niet dóorloopen, om dit zelfde allerwegen bij de Hukken aan te toonen; en dus bepalen wij ons nog bij de Afdeeling met het opfchrift: de slechte zeden der geestelijken, -t- Hier zegt hij Bladz. 36. Het zoude niet moeijelijk zijn, uit echte gefchiedkutidige bronnen J'cheppende, te bewijzen, dat vele zoogenaamde gruwelen der Paufen. zoo niet geheel verdicht, ten minfle zeer overdreven zijn. En hij voegt er in eene Aanteekening bij: Hoe veel geloof zulke Schrijvers verdienen, die tegen etlle waarheid, en zelfs tegen alle gtfehiedkundige waar* fchijnlijkheid aan, eene vrouw op den Paufdijken Zetel geplaatst hebben, over welk fiprookje verftandige Proteftanten zich tegenwoordig fchamen, doch hetwelk, pog niet lang geleden, bij de eenvoudigen algemeen ge-, loofd werd, beoordeele de onpartijdige.''''

Wil ten broek hiermede datgene verdacht maken, W»? de geleerde Proteftant aan zijne Medeproteltanten

ge?