rawijniNGS-REDEvoErais'C. au.

»i*.,a T«trAf.*rpAe sezegd is in den Kunst- en Letterf l Sn^n t'Augustus 1816, N°. r5, alwaar ook eTtaX^ ihgdaschte brokken,

uit de drie eerfte deelen dezer Rede gegeven is.

De eirfte drie vragen, welke de Redenaar zich ter c^ vnn-o-eitcld. en op Blaaz; n—4r bonSfgTJÖ? ea ^ ig-aam Ontwikkeld had?waren

de Wgg|nd« Landhuislloudi-nnde, en is deze wetenfchap we van genoegzame aa'figelegènheicï voor Nederland? " Moet deze kennis niet alleen door de praktische „ondervinding verkregsp weden, en welk nut zal d» enkel befchoawende wetenlchap tot uitbrer.nng deztï . kennis te weeg brengen ?

Is niet de Nederlandi'che Landbouw reeds in zoodanigen bloei, dat dit hooger onderwijs zou kunnen oïEd worden? en zal dit zelfs geene aanleiding, -reven tot gewaagde en fchadelijke ondernemingen? Nu bleef de Redenaar nog één punt ter behandelingover: „ Welk nut zullen de Jongelingen aan de Hooge,, fchoen van dit onderwijs kannen trekken? Hierbij, verledigt hij zich, om '(Bladz. 45~óo) iedere (zoogenaamde;) Faculteit in het bijzonder aan te toonen , weilc voordeel zij van het Landhuishouclkundig onderwas kunne trekken: „ Zoo wel de G^gg ^ L u nar van het Christendom, als de Regtsgcleeidc, ZOO wel de GeHeeskundige, als de beoefenaar der Natuurkundige Wetenfehappen; zoowel de beminnaar van-de Ken Nederlandiche Letterkunde, als die van de W eluucie en rseuti uui v nden m hunne

fprekendneid, laai- en uv- 1.1

vakken overvloedige aanleiding om dezen tak oei we Schappen aan de Hoogefchool niet. onaangeroerd te la en en kunnen ten duldelijkfté daaruit zien, m welk S\£uto bokking de Landhuishoudkunde haat tot de overige höogere Wetenfehappen en hoe regtmat| haar aan de Hoogefcholen eene plaats onder dezelve is verleend.* Wij kunnen den Redenaar in deze ontwikkeling niet volgen en vinden ons verlegen gedeelte van dezelve, (gelik wij ons eerst vooigenomen KS) als proeve'van den ftijl bij te bren|n *« alle het even zeer verdienden. Wij ^««^^ gen, met deze Redevoering, zelfs aan de dg^^Ct"g van het befchaafde Publiek, als derzelveoveivvaardig, a.n

te bevelen. Q ^ S(aat