MN de vrolijke bloesemknopjes , enz. «$|

Moeder (een Dichtftukje). Mevrouw B. met hare Kinderen. Heintje en zijne twee Zusjes, op den yerjaar* Zg van hinnik VaderVeen Dichtftukje). Willem en Jn Vader, op het Kerkhof (een Dichtftukje).

Wij kunnen niet nalaten het navolgende tot een proefje over te nemen.

zachtaardigheid en wreedheid.

jMook zocht jan in haag of loover — Als een woeste en dart'le roover —

Naar der vog'len jong gebroed; Maar — niets kon zijn' lust bedwingen » Om een' vink te hooren zingen,

Dien hij zelf had opgevoed.

Eenmaal dan — fchoon vol meedoogen, Zelfs met traantjes in zijne oogen —

Roofde hij een nestje in 't woud. Kijk J nu kan ik vinkjes kweeken, Sprak hij; 'k laat hun niets ontbreken,

't Nestje is waarlijk lief gebouwd.

Ach! hoe onvermoeid, hoe teeder, Vlogen de ouden ginds en weder,

Toen zij 't bouwden, ziet — hoe vast Gras en mos en {kooitjes kleven, Door hun bekje zaamgeweven

En op 'c keurigst afgepast.

\ Zorgend moeder-vinkje plukte, Eer nog iets de jongen drukte ,

Uit haar borstje 't zachtlte dons. Ziet hoe de ouden angftig zwerven; 't Vinkenlied fchijnt weg te flerven,

't Klaagt: ontfermt u over ons.

Neen — neen, 'k zal uw heil niet ftoren, Vinkjes! 'k wil uw toontjes hooren,

Door geluk en vreugd geftemdj Vliegt niet zoo vol angst, zoo fchichtig,Ziet eens, 'k heb uw nest voorzigtig,

Tusfchen takjes weer geklemd.

Komt nu, brengt uw tjilpend broedfel Kommerloos weêr 't nuttig voedfel,

Breidt uw moedervlerkjes uit, Zorgend wijfje! bij het voedft'ren; Mann'lijk vinkje I help haar koest ren

£n fla weer uw toontjes luid.

^ Zoo