244

H. W. LE SAGE TEN BROEK ,

vele jaren tot hunne volwasfing noodig hebben? Al leefden twee menfchen alleen op een eiland en dus buiten eene Burgermaatschappij, dan nog zouden zij menfchen en geene viervoetige dieren of vogels zijn, en dus oyerèenkomftig den aanleg en de behoefte hunner natuur , en het belang hunner kinderen levenslans aan elkander moeten verbonden blijven. En wat zou er van de verdéniging van meer menfchen in eene kleinere of grootere maatfchappij worden, zonder de HuwëSjksverbmdtcnis ? Het zoude er erger toegaan dan in de bosichen tusfchen wolven in den bronstijd. Het Huwelijk is dus klaarblijkelijk en onloochenbaar eene hoogere, dan menfchelijke inftelling: het is eene inftelling en verordening van den Schepper en Heer der natuur, die ons tot menfchen fcbiep: het is niet flecbts op eene ■menfchelijke of op de Burgerlijke wet, maar in de blijkbare bedoeling van god met menfchen, in zijnen duidelijken wil, en dus op zijne Wet gegrond. En' °-eÜjk dit onzes inziens klaarblijkelijk is, zoo is het voor elk, die eene Goddelijke Openbaring eerbiedigt, eene uitgemaakt zekere zaak, dat het Huwelijk eene inftelling van god is: en dit zoo zijnde, dan kan de Burgermaatfehappij, wier regt om het Huwelijk als een Burgerlijk Contract door hare wetten te bevestigen wij erkennen, het ons, als menfchen en Christenen, niet ten kwade duiden, dat wij nog iets meer, dan zulk een Contract in het Huwelijk zien êa dus niet alleen een Burgerlijk verdrag, overeenkomftig de Burgerlijke wet aangaan; maar overeenkomltig de Goddelijke Wet ons

Huwelijk nader bevestigen. ■

0=° ) Doch zoo zijn wij ongevoelig reeds aan het tweede ftuk gekomen,, dat wij niet gaarne de bevestiging des huwelijks in eene kerkelijke inzegening veranderd zouden zien.

Behalve hetgeen, wat wij uit de Voorr de hebbes bijgebragt,^ zegt ten broek in de Leerrede, Bladz. 18.

De Kerkelijke Inzegening moet gij intusfehen niet be„ fchouwen als een dadelijk trouwen of overtrouwen, „ daar toch de huwelijksverbindtenis op eene voldoende „ wijze door de Overheid is gefloten, maar als eene Godsdienftige plegtigheid, na het trouwen der Ovcr„ beid, door eenen Leeraar verrigt, waarbij men den „ Jonggehuwden op den Goddelijken oorfprong, de ge„ noegens en bezwaren aan dezen ftand verbonden en

„ de