26*2 J, p. VAN CAPPELLE,

der IVishmde en Oude Letteren; cajüs plinius secundus; oy^r de kennis, welke de Ouden gehad hebben aangaande de eigen]e hap pen dor lucht; over de Werktuigen, welker zamenftelling de Ouden op de eigenJchappen der lucht gevestigd hebben; hypatia van Alexandrië; over het Griekfche Vuur.

Wat het eerfte ftuk betreft, het verband der Wiskunde en Oude Letteren, welker naauwe band toch, bij eene oppervlakkige befchouwing niet ligt wordt befpeurd, en waaromtrent men integendeel veeleer geneigd is, om te gelooven, dat zij. al te veel uiteenloopen, om zich in wezenlijke punten aan te trekken, fielt de Schrijver, door vooreerst eenige grondtrekken, zoowel der Wiskunde als der Oude Letteren te ontwerpen, vervolgens de gebreken van beide, elk afzonderlijk, buiten gemeenfchap met elkander, befchouwd, aan te wijzen en eindelijk het voortreffelijk geheel te vertoonen, hetwelk er uit hare vereeniging te voorfchijn komt, deze punten van wederzijdfche aanraking in het noodige daglicht. Aangaande het eerde dezer drie genoemde hoofdafdeclingen, waarin dan ook de ganfche Verhandeling is gefplitst, bepaalt de Schrijver eerst wat tot het doeleinde en gebied der Wiskunde behoort en van welke middelen zij zich bedient, daarop onmiddellijk de voordeden aanwijzende, welke uit hare beoefening ontdaan. De voorwerpen, meer bepaaldelijk door de Wiskunde voltooid en opgehelderd, offchoon hier geene andere grenzen zijn voorgefchreven,, dan die van het oneindige, worden vervolgens, voor zoo verre die in ons bereik vallen, opgenoemd; terwijl voorts uit den aard van het onderwerp der Wiskunde en de wijze harer betoogen afgeleid wordt, welk eenen gewigrigen invloed zij op 'de veredeling onzer natuur, op de genoegens der zamenleving en, eindelijk, op de volmaking van de overige

deden onzer kennis uitoefent'. Tot den aard en

den omvang der Oude Letteren overgaande betoogt de Schrijver, hoe deze, van tijd tot tijd uit het verblijf der domheid ontkomen, door eene gepaste oordeelkunde en langzamerhand toenemende verlichting thans tot die ho .gte zijn gedegen, dat zij den naam van befchaafde Letteren dragen, tot den omvang derzelve brengende al de kundigheden, zaken en gebeurtenisfen van vorige eeuwen, onder de fierlijkfte gedaante voorgefteld, met

aan-