t)E WARE EN VALSCHE SCHAAMTE. 52?

den d;en gelukkigen invloed hebben, welken men daarvan anders zou mogen verwachten, wij echter gehouden zijn óns licht voor de menjchen te laten jchijnen, opdat* zij onze goede werken zien, en onzen Vader, dia in de hemelen is, verheerlijken mogen. Voegt daarbij, dat al zien wh' niet altijd, welken invloed ons gedrag "od 'dat van anderen heeft, wij daarom niet nalaten moeen manmoedig in onzen pligt voort te gaan, en dat het 'eene zeer verkeerde gevolgtrekking *s, dien invloed niet te erkennen, omdat wij denzelven niet zien. Waarheid en deusd werken langzaam en onmerkbaar, zoowel uit haren eigenen aard, als omdat de menfchen, over het algemeen, niet opregt genoeg zijn, om fpoedig en openlijk te toonen, dat zij te voren gedwaald, ot zich verkeerd gedragen hebben.

Maar dit ligt, dunkt mij, in den aard der zaak zelve. Wanneer een jongeling, of volwasfen man, zich m het «rezelfchap van lieden bevindt, die over de phgten van kuischheid en matigheid, over het fpel, enz., niet naauwgezet denken, en die zich daaromtrent te buiten gaan; wanneer, zeg ik, zulk een jongeling, ot man, zieh dan fchaamr, in de buitenfporigheden der anderen deel te nemen; wanneer- hij zich tegen hun aanzoek kloekmoedig verzet, en in het bewaren van zijne onfchuld volhardt, zal zijne ftandvastigheid op die anderen, zoo al niet op allen, ten minfte op een of meer, eenden indruk maken - en zullen zij, al gaan zg alsdan noo- in hunne verkeerdheid voort, naderhand tot nadenken komen, en zich beginnen tz fchamen en te verbeteren. En o! welk een hemelsch genoegen fmaakt zoodanig iemand alsdan niet, al heeft hij er flechts éen

van den dwaalweg teruggebragt! In den hemel,

zegt immers de Schrift, is meer vreugde over eenen zondaar, die zich bekeert, clan over negenennegentig regtvaardigen, die geene bekeering noodig hebben.

Dezelfde aanmerking past op alle andere verkeerdheden en dwaasheden der . menfchen; bij voorbeeld: op kwaadfprekendheid, buitenfoorige praalzucht en pracnt in kleeding, huisraad, gastmalen, enz. Niemand wu de eerde zijn, om minder te doen dan andëre»; ïcnoon allen daarnaar verlangen, de noodzakelijkheid daarvan inzien, en voornemens zijn, het eens gegeven voorbeeld te volgen. Wanneer de kwaadfprekendheid tegenX 4 . *PraaK