3§<S j. van der roest ,

overeenkom/lig den wil ep de neigingen der aardschge* zinde natuur, der zinnelijkheid, en van een leven naar de leiding van den Goddelijken Geest, die ons de zinnelijkheid leert onderdrukken en beftrijden. Over Philipp. II: 12b, 13. Dat het geloof aan de bovennatuurlijke hulp en invloed des H. Geestes niet alleen tot de aanvankelijk zedelijke Verbetering van den zondaar, maar ook tot zijne voortdurende Voortgaande') heiliging van bet uiterst belang en van den gunftigften invloed is, tot bevordering van eene werkdadige Godzaligheid. Over joan. XI: 35, vereenigd met Hebr. II: 17 en 18, waaruit behandeld wordt: de gevoeligheid, welke onze Zaligmaker betoond heeft op de aarde, voor het lijden Van zijne broederen, en welke Hij niet heeft afgelegd tij zijne verheerlijking, bejehouwd als grond van vrijmoedigheid in het gebed en bron van bemoediging en troost voor lijdenden. Over Pfalni VIII: 10. Opwekking ter aandachtige befchouwing der heerlijkheid van god in zijne werken. Jac. IV: 14b. Aangewend ter overtuiging van de onzekerheid onzes tijdelijken levens, als zijnde van den uitgebreidjien en heilrijk/ten invloed op de gezindheden van ons hart tn op al onze daden. Over Rom. IX: 2&a, en daaruit aanleiding genomen, ten betooge: dat niets den mensch minder betaamt of dat niets vermeteler is, dan de daden van god te willen begrijpen, wanneer zij voor ons ondoorgrondelijk zijn, of die te durven laken, wanneer zij ons onregtvaardig voorkomen. Over luk. XVI: 9. Aanwijzing van den toekomenden geluk/laat, als een /laat, waarin •waardige armen eene vergoeding zullen ontvangen, voor het gene , dat zij in dit leven gemist hebben, en in de gelegenheid zullen worden gebragt, om met daden hunne dankbaarheid te betoonen aan hunne aardfche weldoeners. Over 1 joan. V: 6—8. Voordragende den vasten grond van het wereld overwinnend geloof, dat je ■ zus is de Zoon van god , en dat geloof in Hem aangeprezen. Over Pfalm LXXIII: 27». Aangewend ter overreding : dat een flaat van vervreemding en verwijdering Van god, hoe onnatuurlijk en onzalig ook, de natuur• lijke en gewone /laat zij van den nog niet veranderden mensch, ten einde de hoorders te doen befeffen de verpligting welke wij aan dien Zaligmaker hebben, die kwam, om ons weder tot god te brengen. En eindelijk over Openb, XIV: 13b. Nafpeuring: vat wij met genoeg-