39*

H. Hè DONKER CURTlUS,

ringe bekendheid met den Bijbel vooronderfrellen. Zoo is ook de uitdrukking op Bladz. 12, vdn welke zij alken eenig licht ontvangen, ons veel te flaauw voorgekomen. Wanneer wij ons toch de waarheden van het Evangelie, in derzelver juist verband, eigen' zamenhang en van de regte zijde voordellen, dan ontvangen zij niet Hechts eenig licht: maar dan moeten zij ons, in derzelver voor verdand en hart geheel voldoend licht en klaarheid, als van zelve, voorkomen. Ook mishaagde ons, op Bladz. 57," de uittoep Hemel! als in den mond der Samaritaanfche vrouw. Ik weet .wel men begint zich thans, hetwelk voorheen zoo de gewoonte niet was,, meermalen van foortgelijke uitroepingen op den Kanfel te bedienen: maar zij dooten, en met reden, vele hoorders; men moest dezelve dan ook maar voor deRomanfchrijvers en Tooneeldichters overlaten.

Wat nu den geest en den toon dezer Leerredenen betreft, die gemoedelijke zalving, welke die van den nu zaligen van der roest , van welke wij gefproken hebben , zoo voordeelig onderfcheidt, treffen wij er niet in aan. Het is waar, deze Leerredenen zijn van een zeer verfchillend doel; en moeten dus uit derzelver eigene geaardheid natuurlijk eene geheel andere rigting hebben. Maar zou wel niet het kieinfte getal der hoorderen van den Heer D. C. aan zulke voorftellen, als dezen, behoefte hebben? En zouden er, bij tegenftelling, niet velen onder-dczelvcn zijn, wier behoefte het meer is, om -erndig. vermaand, getrouw gewaarfchuwd en onderfcheidend beduurd te worden ? Ja zouden er wel niet zoodanigen, én wie weet hoe velen, onder zijn, die het vooral wel noodig zouden _ hebben, dat zulke hunner gemoedsbezwaren, als dikwijls uit de befchouwing van de grootheid en veelheid hunner zonden en uit die van hunne diepe ingewikkeldheid in dezelve bij hen ontdaan , waardoor het hun dan ook niet zelden aan moed en kracht ontbreekt, om er zich uit ©p te beuren, opgelost, en zij, zoo doende, door een waarlijk Evangelisch , ja wel getrouw en erndig, maar tevens ook aanmoedigend gemoedsbeduur, tot den rtgten weg der ware vertroosting en echte en gemoedigde Godzaligheid werden terug gèbragt? En welk eene gereede en fchoone aanleiding de achtingswaardige D. C. daartoe, onder andere, in zijne Leerrede over joan. IV: 7—2.6 en die over het 34 vs., zoude gehad heb-