leerredenen.

395

ben, behoeft zeker niet nader te worden aangewezen. Ach dat men dan zulke bezwaarden dan minder voorbij zage! Men moet, in onze dagen, (wie kent toch de tijden en menfchen niet,) ook prediken, om, zoogenaamde, groote zondaren te regt te brengen: dit deden ook jezus en zijne Apostelen; en, wie weet, hoe velen men er onder dezen wel zou aantreffen, welker harten, hoorden zij ook eens, met belangftelling en goede raadgevingen, hunnen naam noemen, ligtelijk zouden te raken zijn. En dat, onder anderen, die deze herinnering zich wel mogen aantrekken, de Eerw. L). C. zich daarop zeer wel zoude veritaan, zal blijken uit hetgeen, dat wij, als eene kleine proef, uit de zesde Leerrede over matth. XXI: 23—32, hier willen affchrijven. „ Ik wil" zegt aldaar de brave man, „ dit „ woord van ernftige vermaning en waarfchuwing beklinken met een woord van bemoediging, hetwelk de „ tekst mij aan de hand geeft. Onze Zaligmaker verze„ kerende aan deze Pharizeën, dat de tollenaars en de „ hoeren hen zouden voorgaan in het Koningrijk van „ God , onderfielt, wat ons het Evangelie elders zoo „ duidelijk leert, dat de behoudenis zelfs van den allerlaagst gezonkenen zondaar, mogelijk; ja, onder „ voorwaarde (liever door middel) van geloof en be„ keering, zeer zeker is. Misfchien is hier de een of ,r ander tegenwoordig, die zich zeiven aan eene of an„ dere, of velerlei groote zonden fchuldig kent; in de„ zelve al te lange leefde, en, bij de herdenking daar„ van, naauwelijks durft gelooven, dat (er) voor hein „ behoudenis zoude zijn. Ter uwer bemoediging wijze „ ik u op dit woord van jezus. Nergens geeft het „ Evangelie aanleiding, om aan het behoud van eenigen „ zondaar te wanhopen; maar allerwegen, om zich die „ Cdat; als mogelijk voor te Hellen. Maar de godde„ looze verlate daartoe ook zijnen weg-, en de onge„ regtige man zijne verkeerdheid. Elk neme, door „ het geloof, boetvaardig den Verlosfer aan, van God „ gefchonken ter redding onzer zielen! Ziet daar den „ volflrekt eenigen: maar ook den volftrekt zekeren weg „ tot redding van uwe zielen. O laat hij u niet vruch„ teloos aangewezen zijn!"

Voorts wenfehen wij den beoogden zegen op '§ mans fchoonen arbeid: en hem, daardoor, aanmoediging,

lust