4a4 h. kremer,

zedelijkheid der jeugd werkt, fplitst hij zijne Verhandeling in twee hoofdafdelingen.

_ in de eerste hoofdafdeeling neemt hij, ter opfpo. ring dezer zedelijke verbastering, de opvoeding, het onderwijs en de omftandigheden der jeugd in aanmerking, en wel vooreerst de huisfelijke opvoeding welke de jeugd van hare ouders ontvangt, 'haar veeltijds reeds misvormt, voer zij ter fchöje gezonden wordt, en niet zeldzaam dient, om de vorming des harten en de pefchaving op de fcholen tegen te werken. Ten tweede; de opvoeding c/> de fcholen, en deze in overweging nemende, brengt hij daartoe: dat tot deze, die zoo veel tijds vereischt, tot nog toe te weinig voor de meesten hefteed is geworden; dat de middelen, welke er worden aangewend, om ruwheid en zedeloosheid tegen te gaan, en be» ichaafdheid en zedelijkheid voort te brengen, veelal dien trap van volmaaktheid nog niet bereikt hebben , welke eene verftandige leiding der kinderen vordert; dat de kinderen nog veelal te gelijke behandeling ondergaan; en eindelijk, dat de belooningen en ftraffen, over het algemeen, nog te veel en meer het opzigt op de vorderingen en het verzuim in het aanleeren van kundigheden hebben, dan op het goed of flecht gedrag der leerlingen. Ten derde toont de Schrijver aan, dat ook het onderwijs nog te ongeregeld, te weinig en te kort, of wel, in het geheel niet door velen genoten wordt, en daardoor die vruchten niet heeft voortgebragt, welke men van hetzelve met grond verwachten mogt. Ten vierde voert hij als middel ter verbetering der zedelijkheid aan, een meer naarftig gebruik maken van het Godsdienftig onderwijs hetwelk door de Leeraars van de onderfcheidene Gemeenten om niet gegeven en waarvan op fommige plaatfen weinig en door vele kinderen geheel geen voordeel getrokken wordt, terwijl hij de voornaamfte oorzaken daarvan opnoemt. Ten vijfde wordt gefproken over zulke voorbeelden en gefprekken, welke in vele huisgezinnen gezien en gehooid worden, zoodat dezelve vrijelijk kweekfcholen van onbefchaafdheid en losbandigheid zouden mogen worden genoemd. In de zesde plaats toont de Schrijver aan, hoe het de voorbeelden en ge-, fprekken van onbefchaafde en verwaarloosde kinderen en jongelingen zijn, die veeltijds alle goede zaden van zedelijkheid en deugd in andere kinderen doen verflikken en nitroeijen, terwijl hij in de zesde plaats aanwijst, dat

de