428 de kleine jakob in zijne studeerkamer.

Jakob had dit versje van zijnen vader ten gefchenfce ontvangen, en het had hem zoo ongemeen gefmaakt, dat hij het dagelijks had gek zen, of aan anderen voorgelezen, waarvan fpocdig het gevolg was, dat hij hetzelve geheel van buiten kende.

Die ondervonden hebbende, maakte bij in den tuin, die achter het huis van zijne ouders was, op een lommeng plekje, een' grafheuvel, naar een voorbeeld Q hetwelk hij in zijne prentverzameling had; voorts vond hij zeer groot genoegen in fomtijds, bij dezen graf heuvel, het bewuste versje te reciteren, hetwelk hij dan ook meesttijds met zulk een gevoel deed, dat de tranen hem, onder het fpreken, langs de wangen rolden. Keus, toen zijn vader hem had beluisterd, terwijl zulks gebeurde, kon de oude man niet nalaten hem, in verrukking, om den hals te vallen, en zijne tranen met die van zijn' braven zoon te vermengen."

Na deze gebeurtenis fchreef jakob onder bet versje

de volgende weinige, maar veel heteekenende dichtregels:

Die fredrik was gewis een deugdzaam jongeling • O / 'k had kern gaarne, ja zeer gaarne willen kennen ! Bij zulk een voorbeeld kan men Hgtlijk zich gewennen Aan 't goeddoen, ieder in zijn' kring. 'Tfpijt mij geweldig, dat mij dit niet mogt gebeuren;

Maar met dat al, 'K koop zóó te leven(,) dat mijn vader ook zou treuren, Wanneer de dood mij van hem af mogf Jchcuren En God weet wat gebeuren zal.

En gij, mijne jonge lezers en lezeresfen! gij die nu mede de uitboezemingen van den goeden lizimon gelezen hebt, o! mogten zij ook uwe harten-hebben getroffen' mogten zij u hebben doen befeffen, hoe gelukkig het voor een kind is, als het zich mag vleijen. dat, zoo het jon» mogt fterven, zijne nagedachtenis in zegening zal wezen bij zijne ouders, broeders, zusters, verdere bloedverwanten en vrienden; en hoe ongelukkig het, aan den anderen kant, is , wanneer een kind, ziine doorgaande gedragingen nadenkende, zich genoodzaakt gevoelt, om te befluhen, dat zijn fterven niemand een' traan zoude kosten; maar dat men hetzelve, integendeel, voor een' zegen zoude houden: kinderen! dit zoude u gewisfelijk aanfporen, om altoos uw'pligt te betrachten; om deugdzaam te leven. — God late dit alzoo wezen!

Re