' fl. ii. DONKER. curtius,

volgens zijne beftemming niet zijn: maar, wanneer het der zake gods ss der zake van waarheid en deugd en van het ware belang der menfchen goid, dan bekreunde Hij zich ook het oordeel van huichelachtige Farizeërs niet; dan zeide Hij: Alle-,-plant, die mijn Hemeljche Vader niet■ '■ 'geplant heeft — alle leer, die niet 'van god , maar Jlechts fchadeliike menjchin-voncl is, moet uitgeroeid worden. De tweede Leerrede heeft ten tekst luk. X:38—42, en handelt over jezus volmaakte gelijkvormigheid in zijn openbaar en bijzonder gedrag. De Verlosfer betoont zich, in den {tillen vriendenkring te Bethanië dezelfde te zijn, dien Hij zich als Leeraar, in het openbaar, betoonde. Bij het lezen der verklaring van jezus woorden tot martha , over het ééne noodige ding en het, door maria gekozene, goede deel, herinnerden wij ons, hoe wij wel eens op den Kanfel tot verveling toe, en met een groot vertoon van geleerdheid, over die woorden hoorden handelen. Maar hoe eenvoudig en fehoon wordt alles bij de korte en duidelijke verklaring van den Eerw. D. C. Het ééne noodige en goede deel, door maria gekozen, is hier het opmerkzaam hooren van jezus onderwijs — de bes.fe' partij, in vergelijking met al de bemoeijingen van de, anders jezus ook zoo hartelijk liefhebbende, martha. En daar maria maar zeer zelden gelegenheid had, om den Verlosfer te ho'oren, moest haar dit voorlegt thans, om geene huisfelijke bezigheden, ontnomen Tvorden. Zoo wil de Verlosfer ook hier, in den meer verborgen en bijzonderen vrienden-kring, flechts leeren en ffichten; en toont, in vergelijking daarmede, niets met alle aardsch genot op te hebben. In de derde Leerrede wordt, uit johann. XXI: 15—19, gehandeld over jezus handelwijze met zijne gevallene en berouwhebbende vrienden. De vierde heeft ten tekst johann. XI: 5, en handelt over de vriendfehap van jezus en haren invloed op het huisfelijk geluk. De vijfde, tekst johann. XIX: s>5—27, jezus beveelt zijne Moeder aan johannes aan. In de 'drie laatstgenoemde Leerredenen teekent de brave D. C. den Zaligmaker in bet alleruitlokkelijkfte licht voor gevallene" en berouwhebbende vrienden van Ham. Mogen wij er niet van maken, of ten minfte bij doen: voor eiken berouwhebbende!» Zo?idaar? Petrus was toch ook, in zich zeiven, een

zou-