BUNDEL VAN GEWIJDE PÓëZIJ. ' 549

Want godvergeten» en fnoodaards zijn zij allen, Elks mond durft op zijn wanbedrijven brallen.

En door dit al is nog Gods gramfchap niet verzacht; lijn arm blijft uitgeftrekt tot ftraf van 't boos geflacht.

Daar blaakt de muitzucht reeds, en ademt vuur en vlammen,

Waardoor zij doorn en distien 't eerst verteert, En ftraks het ganfche woud , met ftruik en hooge (lammen, Doet branden, en in asch verkeert. De rook ftijgt opwaarts, als pilaren, En duisternis bedekt het Land, Waarop Gods wreekende oogen ftaren. De inwoners fneuvlen door den brand. De broeder zelfs, ó zielverdriet! Verfchoont zijn' eigen broeder niet. Ta! ieder durft verfcheuren en verlhnden Wat hü ter reeter en ter linker zij' kan vinden:

Doch echter wordt zijn honger niet verzaad,

Zoodat men zinloos , buiten raad, ■■ Den tand in 't vleesch van eigen armen tlaat. Manasfe zal dus Efraïm vernielen, En Efraïm Manasfe ontzielen,_ Die, voormaüs naauw vereend, te zaam in Juda vielen.

En door dit al is nog Gods gramfchap niet verzacht; Zijn arm blijft uitgeftrekt tot ftraf van 't boos gedacht.

Wee hun die burgeren door fuoode wetten drukken, En lasten vordren, die hun kracht te boven gaan, Der nooddruft de ui'tfpraak van het wettig regtontrukken,

Zich mesten met den roof van d'armen onderdaan. En wees en weduw, als hun' buit en prooi verlhnden >

Maar als de dag, die u bezoeken zal, genaakt. Wat zult gij dan beftaanï waar dan uw redding vinden i

Wanneer verwoesting u van verre angstvallig maakt:. Tot wien vliedt gij dan heen ? wien zult ge om bnftand lnieenen. Waar zult ge uw fchatten dan verfteken?

Neen, neen! dan worden ze allen, Wanneer t noodlottig tijdftip komt, Door krijgsgevangenfchap gekromd, Of zullen door de zwaarden vallen.

En door dit al is nog Gods gramfchap niet verzacht; Zijn arm blijft uitgeftrekt tot ftraf van t boos genacht

Mm 3 mci«